ECLI:NL:CRVB:2023:2251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
22/3275 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing Wlz-aanvraag en onzorgvuldig onderzoek door CIZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) ongegrond verklaarde. Appellante, die lijdt aan schizofrenie en paniekaanvallen, had in 2020 een aanvraag ingediend bij het CIZ, die op 5 augustus 2020 werd afgewezen. Na bezwaar bleef het CIZ bij zijn standpunt, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het CIZ zorgvuldig had gehandeld en dat er geen blijvende noodzaak was voor 24-uurszorg.

In hoger beroep stelde de Raad voor de Rechtspraak echter vast dat de rechtbank niet had onderkend dat het CIZ onzorgvuldig onderzoek had verricht. De Raad concludeerde dat het medisch advies dat aan de afwijzing ten grondslag lag, onvolledig was en niet voldoende rekening hield met de noodzaak voor permanent toezicht. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en droeg het CIZ op om opnieuw onderzoek te doen naar de zorgbehoefte van appellante. Tevens werd appellante in het gelijk gesteld wat betreft de proceskosten, die door het CIZ moesten worden vergoed.

Uitspraak

22/3275 WLZ
Datum uitspraak: 29 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2022, 21/1163 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het CIZ
PROCESVERLOOP
Het CIZ heeft met een besluit van 5 augustus 2020 de aanvraag van appellante voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het CIZ is met de beslissing op het bezwaar van 14 januari 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 november 2023. Namens appellante is mr. Kaya verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de vraag of de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. De rechtbank heeft niet onderkend dat het CIZ onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Het CIZ moet opnieuw onderzoek doen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1980, is bekend met schizofrenie, akoestische hallucinaties en paniekaanvallen. Zij heeft een aanvraag voor Wlz-zorg ingediend. Deze aanvraag heeft geleid tot de in het procesverloop weergegeven besluitvorming.
1.2.
Het CIZ heeft aan het bestreden besluit een medisch advies van 11 november 2020, aangevuld op 11 januari 2021, ten grondslag gelegd. In zijn advies heeft de medisch adviseur vermeld dat hij een telefoongesprek heeft gevoerd met de behandelaar van appellante. Volgens de medisch adviseur kan de grondslag psychische stoornis worden vastgesteld. Er is een noodzaak voor intensieve zorg en ondersteuning. Er kan echter niet van een eindsituatie (uitbehandelde situatie) worden gesproken. Appellante heeft namelijk behandeling bij de 2e of zelfs 3e lijn ggz nog onvoldoende benut. Het CIZ heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat nog niet kan worden gesproken over een blijvende behoefte aan 24 uur zorg per dag in de nabijheid, omdat er nog mogelijkheden zijn die het functioneren van appellante kunnen verbeteren.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het CIZ op zorgvuldige en toereikende wijze heeft gemotiveerd dat er geen blijvende noodzaak bestaat voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Het CIZ heeft zich mogen baseren op het medisch advies, nu dat inzichtelijk en zorgvuldig is opgesteld en inhoudelijk concludent is. De rechtbank heeft het onvoldoende onderbouwd geacht dat de opmerking van de behandelaar van appellante in het telefoongesprek met het CIZ niet juist zou zijn weergeven in het rapport van het CIZ. Niet is gebleken dat aan de juistheid van de medische adviezen moet worden getwijfeld. Daarbij is van belang dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat de medische adviseur de medische situatie onjuist heeft ingeschat.
Het standpunt van appellante
3. Appellante voert aan dat zij al sinds haar 23e levensjaar in behandeling is en toch blijft kampen met aanhoudende akoestische hallucinaties. Op de momenten dat zij als gevolg van haar problematiek angstig wordt en een paniekaanval krijgt, heeft zij geen controle over haar handelen en ontbreekt iedere vorm van regie. Zij kan op zo’n moment geen hulp inroepen, laat staan op de hulp wachten. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt uit de medische informatie dat de chronische klachten en beperkingen van niet voorbijgaande aard zijn. Ondanks behandeling heeft geen verbetering plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook niet onderkend dat de behandelaren van appellante te kennen hebben gegeven dat doorverwijzing naar de 2e of zelfs 3e lijn ggz in haar geval geen nut heeft. De behandelingen die appellante heeft gevolgd zijn ook niet gericht op herstel, maar op het voorkomen van een verslechtering. Bovendien heeft appellante behoefte aan permanent toezicht. Appellante betoogt ook dat het telefoongesprek van de medewerker van het CIZ met haar behandelaar niet is te verifiëren. Toch volgt de rechtbank de inhoud van de weergave van dit gesprek zoals is vastgelegd door het CIZ. De behandelaar heeft echter na dit telefoongesprek tegen appellante gezegd dat deze weergave niet juist is. Zij wordt ten onrechte niet geloofd door de rechtbank. Hiermee heeft de rechtbank ten onrechte een onderscheid gemaakt in de geloofwaardigheid van de stellingen van de procespartijen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De Raad stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat bij appellante de grondslag psychische stoornis kan worden gesteld.
4.2.
Het betoog van appellante dat het CIZ onvoldoende zorgvuldig en onvolledig onderzoek heeft verricht, slaagt. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen.
4.2.1.
Uit het in 1.2 vermelde medisch advies volgt dat de medisch adviseur heeft onderzocht of appellante nog behandeling kan volgen en of al kan worden geconcludeerd dat de klachten en beperkingen altijd op hetzelfde niveau zullen persisteren. Uit het medisch advies blijkt echter niet dat de medisch adviseur heeft onderzocht of appellante behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Uit het medisch advies blijkt (dan) ook niet dat de medisch adviseur heeft beoordeeld of de gestelde behandelingen leiden tot een situatie waarin appellante geen behoefte meer heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. Dit, terwijl dit criterium de inhoudelijke maatstaf is van dat artikel en van paragraaf 2.1.4 van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz van het CIZ. De blijvendheid is daarin gekoppeld aan de vraag of behoefte bestaat aan deze zorg en kan hiervan niet los worden gezien. Alleen als een behandeling ertoe zou leiden dat deze zorg niet meer nodig is, kan de aanvraag op dit criterium worden afgewezen. Dit betekent dat het medisch advies onvolledig is geweest.
4.2.2.
Uit het in 1.2 vermelde medisch advies blijkt ook niet dat, dan wel op welke wijze, de medisch adviseur de brief van de behandelaar van appellante van 3 november 2020 bij de medische beoordeling heeft betrokken. De vertegenwoordiger van het CIZ heeft dit tijdens de zitting erkend. Dit, terwijl de behandelaar in deze brief op de vraag van de medisch adviseur van het CIZ of heden gesproken kan worden van een volledig uitbehandelde situatie bevestigend heeft geantwoord.
4.3.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.4.
De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus. Dit betekent dat de overige beroepsgronden geen bespreking behoeven. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Anders dan appellante heeft betoogd, beschikt de Raad over onvoldoende informatie om zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal het CIZ opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het CIZ krijgt daarbij de opdracht om opnieuw onderzoek te doen. Het CIZ zal moeten onderzoeken of appellante behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid en – als deze behoefte volgens het CIZ aanwezig is – of er nog behandelingen zijn die appellante kan volgen, én of deze behandelingen leiden tot de situatie dat appellante niet langer behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in het eerdergenoemd artikel. Het CIZ zal daarbij de beschikbare medische informatie, waaronder de onder 4.2.2 genoemde brief en de door appellante in beroep overgelegde informatie, kenbaar moeten betrekken. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat beroep tegen de nieuw te nemen beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
4.6.
Dit oordeel betekent dat het CIZ opnieuw moet beoordelen of de afwijzing van de aanvraag voor Wlz-zorg in stand kan blijven.
5. Appellante krijgt een vergoeding voor haar proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep en € 1.674,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Zij krijgt ook het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 januari 2021;
  • draagt het CIZ op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het CIZ in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.348,-;
  • bepaalt dat het CIZ aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023.
(getekend). D. Hardonk-Prins
(getekend) C.K. Teunissen