ECLI:NL:CRVB:2023:2174

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
20/4131 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor gestolen huisraad en kleding op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft appellante, na een ziekenhuisopname in januari 2019, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de vervanging van gestolen huisraad en winterkleding. De gemeente Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat appellante de kosten kon dekken door een lening bij de Gemeentelijke Kredietbank (GKB). De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met artikel 35 van de PW en de Beleidsregels, omdat appellante niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand gezien de mogelijkheid om de kosten gespreid te betalen door middel van een lening. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regels rechtvaardigen, en dat de kosten van kleding en huisraad als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan moeten worden gedekt uit het inkomen op bijstandsniveau. De Raad heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat het dossier voldoende informatie bevatte om tot een uitspraak te komen.

Uitspraak

20/4131 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 november 2020, 20/2953 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 31 oktober 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft bij brief van 30 maart 2022 partijen een weergave van het geschil voorgelegd onder verwijzing naar de vaste rechtspraak en meegedeeld dat naar zijn oordeel geen zitting nodig is omdat het dossier voldoende informatie bevat om tot een uitspraak te komen.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vervolgens een onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Appellante heeft naar aanleiding van de brief van 30 maart 2022 toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Bij brief van 16 oktober 2023 is partijen bericht dat het onderzoek op 24 oktober 2023 zal worden gesloten. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
In januari 2019 was appellante opgenomen in een ziekenhuis. Toen zijn diverse goederen uit haar woning ontvreemd en de inboedelverzekeraar heeft wegens het ontbreken van braaksporen geweigerd deze schade te vergoeden. Op 18 oktober 2019 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een gift voor de kosten van de vervanging van huisraad en winterkleding.
1.2.
Bij besluit van 27 november 2019 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor huisraad afgewezen.
1.3.
Bij besluit van eveneens 27 november 2019 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor kleding afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 6 april 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 27 november 2019 ongegrond verklaard. Aan de afwijzing van de aanvragen heeft het college ten grondslag gelegd dat het gaat om algemeen noodzakelijke kosten van bestaan die uit het inkomen moeten worden voldaan door middel van sparen vooraf dan wel door middel van het afsluiten van een lening. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 van de PW. Daarnaast komt appellante op grond van artikel 14 van de Beleidsregels minimavoorzieningen en bijzondere bijstand gemeente Den Haag 2015 (Beleidsregels) niet in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de kosten omdat appellante in oktober 2019, naast haar bestaande lening bij de Gemeentelijke Kredietbank (GKB), nog een bedrag van € 1.821,04 kon lenen om de goederen aan te schaffen. In verband met dit laatste heeft het college de aanvragen ook subsidiair afgewezen omdat een lening bij de GKB een voorliggende voorziening is die passend en toereikend is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe alleen de subsidiaire grondslag beoordeeld en overwogen dat een lening bij de GKB in dit geval een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15 van de PW.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het college haar ten onrechte geen bijzondere bijstand heeft verleend in de vorm van een gift. Een lening is geen voorliggende voorziening voor bijstand om niet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 35, eerste lid, van de PW
4.1.
Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 35, eerste lid, van de PW. Bij de toepassing van die bepaling dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte. Indien algemeen noodzakelijke bestaanskosten door bijzondere omstandigheden niet kunnen worden voldaan uit het inkomen op bijstandsniveau, kan dit ook reden zijn om bijzondere bijstand te verlenen. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd of om die kosten gespreid te betalen, is een aspect dat in dit kader moet worden beoordeeld.
4.2.
De kosten van kleding behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau. Ook de kosten van huisraad behoren daartoe. Die kosten komen incidenteel voor. Ook die kosten moeten in beginsel worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening voor deze kosten is niet mogelijk, tenzij de kosten als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval niet uit het inkomen op bijstandsniveau en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten van appellante niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. Appellante heeft dit niet betwist.
Beleidsregels
4.4.
Daarnaast heeft het college zich op het standpunt gesteld dat appellante ook niet op grond van het beleid een aanspraak heeft op bijzondere bijstand. Appellante heeft dit wel betwist.
4.4.1.
Artikel 14 van de Beleidsregels luidt:
1. Voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kan geen individuele bijzondere bijstand worden verstrekt.
2. Van lid 1 kan worden afgeweken als door bijzondere omstandigheden reservering achteraf en vooraf niet mogelijk is.
4.4.2.
Deze beleidsbepaling wijkt niet af van wat blijkens 4.1 en 4.2 uit de wet volgt.
4.4.3.
Artikel 18 van de Beleidsregels luidt voor zover van belang:
1. Individuele bijzondere bijstand voor bijzondere, noodzakelijke kosten wordt verstrekt in de vorm van een gift.
2. In afwijking van lid 1 wordt bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, indien de kosten betrekking hebben op algemeen noodzakelijke kosten.
4.5.
Het college heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Beleidsregels omdat appellante, indien zij de goederen wenst aan te schaffen, een lening kan afsluiten bij de GKB. Daardoor bestaat in dit geval de mogelijkheid van gespreide betaling of – in de termen van het beleid – reservering achteraf.
4.6.
Appellante heeft erkend dat zij voor de betaling van de kosten een lening had kunnen afsluiten bij de GKB. Daarmee staat vast dat appellante de kosten gespreid kon betalen door een lening aan te gaan. Er bestaan dus geen bijzondere omstandigheden zoals in 4.1, 4.2 of artikel 14, tweede lid, van de Beleidsregels bedoeld. De afwijzing van de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand is dus in overeenstemming met artikel 35 van de PW en de Beleidsregels.
Vorm van bijstand
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het college geen bijzondere bijstand hoefde te verlenen. Gelet daarop komt de Raad niet toe aan de vraag of het college gelet op het bepaalde in artikel 48, eerste lid, van de PW de bijzondere bijstand in de vorm van een gift had moeten verstrekken. Dit ziet immers op de vraag in welke vorm het college de bijzondere bijstand moet verstrekken indien bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 van de PW dan wel artikel 14 van de Beleidsregels bestaan. Dat is hier niet het geval.
Voorliggende voorziening
4.8.
Tot slot berust het bestreden besluit subsidiair op artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW. Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het bestreden besluit op de primaire grondslag in stand kan blijven. Daarom hoeft de subsidiaire grondslag geen bespreking meer.
Conclusie
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2023.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M. Zwart