ECLI:NL:CRVB:2023:2090

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
22/1952 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat dit na de bezwaartermijn van zes weken was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De appellant stelde dat hij door psychische problemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde echter dat de appellant op de hoogte was van de beëindiging van zijn uitkering en dat hij in staat was om een e-mail te sturen naar een arbeidsdeskundige van het Uwv, waarin hij aangaf dat hij bezwaar zou maken. De rechtbank concludeerde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was en dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De appellant kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/1952 ZW
Datum uitspraak: 26 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
19 mei 2022, 21/2527 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 11 maart 2021 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 12 april 2021. Bij beslissing op bezwaar van 1 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. L.L Ross, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Mr. Ross heeft zich teruggetrokken als gemachtigde, waarna
mr. J.W. Weehuizen zich als opvolgend gemachtigde heeft gesteld. Bij brief van 24 augustus 2023 heeft mr. Weehuizen zich teruggetrokken als gemachtigde.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 september 2023. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met het besluit van 11 maart 2021 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de ZW beëindigd per 12 april 2021. Appellant heeft tegen dit besluit op 12 augustus 2021 een bezwaarschrift ingediend.
1.2.
Bij besluit van l oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het na afloop van de bezwaartermijn van
zes weken is ingediend en er volgens het Uwv geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft voorop gesteld dat niet (langer) in geschil is dat het Uwv het besluit van 11 maart 2021 bekend heeft gemaakt op diezelfde datum en dat appellant ook niet bestrijdt dat hij het besluit rond die datum heeft ontvangen. Dat betekent dat de bezwaartermijn liep tot en met 22 april 2021. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpuntdat zijn e-mailbericht van 14 maart 2021 aan de arbeidsdeskundige van het Uwv door het Uwv als een bezwaarschrift moet worden aangemerkt. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant in het e-mailbericht van
14 maart 2021 heeft vermeld dat ‘bezwaar zeker komt’. Hiermee heeft appellant naar het oordeel van de rechtbank duidelijk te kennen gegeven dat hij nog bezwaar zal gaan maken.
2.2.
Gelet op het oordeel dat het e-mailbericht van 14 maart 2021 niet als bezwaarschrift kan worden aangemerkt, heeft appellant eerst met het bezwaarschrift van 12 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 maart 2021. Dit is na afloop van de bezwaartermijn van zes weken, die afliep op 22 april 2021. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant op 14 maart 2021 een e-mailbericht aan een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft gestuurd waarin hij heeft gereageerd op het besluit om zijn ZW-uitkering te gaan beëindigen. Uit dit e-mailbericht blijkt dat appellant heeft begrepen dat zijn ZW-uitkering zal worden beëindigd en dat hij daartegen bezwaar kan maken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat bij appellant geen sprake was van een situatie waarin hij wegens zijn psychische klachten niet in staat in was zijn belangen te behartigen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in beroep verklaringen overgelegd van zijn huisarts van 25 januari 2022 en van psychiater F. Kaya van 10 februari 2022. Uit de verklaring van de huisarts dat appellant in de periode van 1 maart tot en met 1 augustus 2021 volledig arbeidsongeschikt was, kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat appellant niet in staat was tijdig bezwaar in te (laten) dienen tegen het besluit van 11 maart 2021. Uit de verklaring van psychiater Kaya blijkt weliswaar van psychische problemen bij appellant, maar hieruit blijkt niet dat appellant op en na 11 maart 2021 niet in staat was een bezwaarschrift in te dienen of om hulp daarbij in te schakelen. De gedragingen van appellant wijzen hier niet op, zoals het Uwv ook heeft gesteld, waarbij in aanmerking is genomen dat appellant het gesprek over zijn uitkering kon aangaan met de arbeidsdeskundige en dat hij in staat was per e-mail een reactie te sturen op 14 maart 2021.

Het hoger beroep van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde grond herhaald dat hij wegens zijn psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar in te dienen. De termijnoverschrijding is volgens appellant daarom verschoonbaar.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 maart 2021 niet-ontvankelijk is verklaard, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.2.
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep volstaan met een herhaling van de beroepsgrond dat hij niet in staat was tijdig bezwaar te maken en dat de termijnoverschrijding daarom verschoonbaar is, zonder deze beroepsgrond nader toe te lichten. De rechtbank heeft deze beroepsgrond reeds afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slaagt. Verder heeft appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn eerdere beroepsgrond dat hij rond 11 maart 2021 niet in staat was zijn belangen te behartigen, terwijl de rechtbank al heeft gemotiveerd waarom de in beroep overgelegde verklaringen daarvoor niet toereikend zijn. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Voor een andersluidend oordeel zijn in hoger beroep geen aanknopingspunten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellant tegen het besluit van
11 maart 2021 in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Slijkhuis, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023.
(getekend) S. Slijkhuis
(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage

Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken.

Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.