ECLI:NL:CRVB:2023:2055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
21/416 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als verzorgende IG werkte, heeft zich op 7 juni 2017 ziekgemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv haar belastbaarheid vastgesteld op 33,68%, wat resulteerde in de weigering van de uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 2 november 2023 behandeld. Tijdens de zitting is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. P.W.M. Ros, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. J.C. van Beek. Voormalig werkgeefster, Stichting Aafje Thuiszorg Huizen Zorghotels, was vertegenwoordigd door mr. S.I. Witkamp. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 5 juni 2019. Het feit dat appellante later volledig arbeidsongeschikt werd geacht, na een ziekmelding op 3 april 2020, werd niet als relevant beschouwd voor de beoordeling van de situatie op de datum in geding.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling en de vastgestelde belastbaarheid in het kader van de WIA.

Uitspraak

21/416 WIA
Datum uitspraak: 2 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 december 2020, 20/959 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Stichting Aafje Thuiszorg Huizen Zorghotels (voormalig werkgeefster)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 8 mei 2019 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P.W.M. Ros, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens voormalig werkgeefster heeft mr. S.I. Witkamp, advocaat, een zienwijze ingediend.
Omdat appellante geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan voormalig werkgeefster t e verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan mr. Witkamp, als gemachtigde van voormalig werkgeefster.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 september 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ros. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek. Voormalig werkgeefster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Witkamp.
Ter zitting is het onderzoek geschorst tot 22 september 2023, 17.00 uur, om appellante in de gelegenheid te stellen een stuk toe te zenden ter completering van het dossier, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante vanaf 5 juni 2019 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en is zij niet in staat te werken. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verzorgende IG voor gemiddeld 31,86 uur per week. Op 7 juni 2017 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts van het Uwv heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 33,68%. Het Uwv heeft bij besluit van 8 mei 2019 geweigerd appellante met ingang van 5 juni 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport opgesteld. Het Uwv heeft hierin geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de functionele mogelijkheden van appellante correct zijn vastgesteld. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van appellante ten tijde van de datum in geding, 5 juni 2019. Van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, is geen sprake. In de FML van 8 april 2019 is voldoende rekening gehouden met de medisch objectiveerbare beperkingen van appellante, waaronder de beperkingen die voortkomen uit haar psychische klachten. De medische informatie die appellante in beroep heeft overgelegd geeft geen aanleiding te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie voor een groot deel al meegenomen bij de heroverweging die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Voor het overige heeft die informatie betrekking op de periode na de datum in geding. Met een verslechtering van bestaande psychische klachten na de datum in geding, zoals uit die informatie blijkt, kan in deze procedure geen rekening worden gehouden. Uitgaande van de vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante per datum in geding is de rechtbank niet gebleken dat in de geselecteerde functies de voor appellante vastgestelde belastbaarheid wordt overschreden, zodat deze functies geacht worden geschikt te zijn. Het Uwv heeft de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen terecht gehandhaafd.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, haar psychische klachten door het Uwv zijn onderschat, evenals de daaruit voortkomende beperkingen. Volgens haar valt bovendien niet in te zien waarom zij op de datum in geding ondanks haar psychische klachten minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, terwijl diezelfde klachten voor een periode na de datum in geding leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over haar medische situatie en beperkingen is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante ten tijde van de datum in geding. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Het feit dat appellante in de periode na de datum in geding, naar aanleiding van een ziekmelding op 3 april 2020, alsnog volledig arbeidsongeschikt is geacht, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante ten tijde van de datum in geding. Uit de door het Uwv overgelegde rapporten van verzekeringsartsen van 23 september 2021 en 20 juni 2022 die naar aanleiding van deze ziekmelding zijn opgesteld in het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling en einde wachttijdbeoordeling, blijkt van een verschil in belastbaarheid ten opzichte van de datum in geding. De verzekeringsartsen hebben ter verklaring van dit verschil gewezen op een aanzienlijke toename van de ernst van de psychische klachten van appellante in de periode na de datum in geding. Haar situatie is verslechterd. Dit vindt steun in de ingebrachte medische stukken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat met een toename van psychische klachten na de datum in geding geen rekening kan worden gehouden in deze procedure. Daarnaast volgt uit de hiervoor genoemde rapporten van de verzekeringsartsen dat het volledig arbeidsongeschikt achten van appellante in de periode na de datum in geding mede is ingegeven om haar rust te gunnen en behandelingen een kans van slagen te geven. Deze motivering is toereikend om het verschil in belastbaarheid ten tijde van de datum in geding en de periode daarna te kunnen verklaren. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd op grond waarvan tot een ander oordeel kan worden gekomen. Haar beroepsgrond dat sprake is van inconsistente besluitvorming slaagt dan ook niet.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haarproceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Slijkhuis, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2023.
(getekend) S. Slijkhuis
(getekend) A.M. Korver

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.