ECLI:NL:CRVB:2023:2055
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als verzorgende IG werkte, heeft zich op 7 juni 2017 ziekgemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv haar belastbaarheid vastgesteld op 33,68%, wat resulteerde in de weigering van de uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 2 november 2023 behandeld. Tijdens de zitting is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. P.W.M. Ros, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. J.C. van Beek. Voormalig werkgeefster, Stichting Aafje Thuiszorg Huizen Zorghotels, was vertegenwoordigd door mr. S.I. Witkamp. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 5 juni 2019. Het feit dat appellante later volledig arbeidsongeschikt werd geacht, na een ziekmelding op 3 april 2020, werd niet als relevant beschouwd voor de beoordeling van de situatie op de datum in geding.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling en de vastgestelde belastbaarheid in het kader van de WIA.