ECLI:NL:CRVB:2023:1797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
22/2053 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van Nederland om buitenlandbijdrage te heffen bij verstrekkingen in Ierland ten laste van Nederland

In deze zaak gaat het om de vraag of Nederland bevoegd is om een buitenlandbijdrage te heffen van een gepensioneerde die in Ierland woont, terwijl Ierland in 2018 geen kosten voor verstrekkingen bij Nederland heeft gedeclareerd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De betrokkene, die in Ierland woonde, had recht op zorg in haar woonland ten laste van Nederland op basis van Verordening 883/2004. Het CAK had in 2020 de buitenlandbijdrage vastgesteld op € 1.440,68, waartegen bezwaar was gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de erven van de betrokkene hoger beroep instelden. De Raad oordeelde dat de bevoegdheid van Nederland om een buitenlandbijdrage te heffen niet afhankelijk is van het feit of Ierland kosten heeft gedeclareerd. De arresten van het Hof van Justitie, Rundgren en Van Delft, bevestigen dat een lidstaat een buitenlandbijdrage mag heffen, ook als de kosten niet daadwerkelijk zijn gedragen. De Raad concludeert dat de uitspraak van de rechtbank terecht is en bevestigt deze.

Uitspraak

22/2053 ZVW
Datum uitspraak: 14 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2022, 20/5440 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te Ierland (de erven)
het CAK
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 10 maart 2020 heeft het CAK de definitieve jaarafrekening over 2018 op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) vastgesteld. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het CAK is met het besluit van 8 juli 2020 (bestreden besluit) bij de vaststelling van de buitenlandbijdrage gebleven.
Betrokkene heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens betrokkene heeft mr. S. Bosma, hoger beroep ingesteld. Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is op 29 december 2022 overleden. De gemachtigde heeft onder overlegging van een machtiging laten weten dat de procedure wordt voortgezet door de erven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2023. De erven hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Bosma. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Betrokkene had op grond van Vo 883/2004 recht op medische zorg in Ierland ten laste van Nederland. Het feit dat Ierland in 2018 geen kosten voor deze zorg bij Nederland heeft gedeclareerd, heeft geen invloed op de bevoegdheid van Nederland om een buitenlandbijdrage te heffen en te innen.

Inleiding

Totstandkoming van het bestreden besluit
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene is geboren op [geboortedag] 1942 en woonde sinds 1989 in Ierland . Vanaf april 2007 ontving zij een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Vanuit Ierland ontving zij geen pensioen. Betrokkene is door het CAK als zogenoemde verdragsgerechtigde aangemerkt. Zij heeft op grond van artikel 25 van Vo 883/2004 [1] recht op zorg in haar woonland ( Ierland ) ten laste van de pensioenstaat Nederland. Voor dit recht op zorg is op grond van artikel 69 van de Zvw in verbinding met artikel 30 van Vo 883/2004 een bijdrage verschuldigd (buitenlandbijdrage).
1.2.
Bij besluit van 10 maart 2020 heeft het CAK de definitieve jaarafrekening 2018 op grond van de Zvw vastgesteld en de buitenlandbijdrage over dat jaar bepaald op € 1.440,68, waarvan betrokkene in verband met reeds ingehouden bedragen nog € 0,22 moet betalen. In het bestreden besluit heeft het CAK het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2020 ongegrond verklaard.
De uitspraak van de rechtbank
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
De standpunten van partijen
3.1.
Betrokkene heeft aangevoerd dat het CAK geen buitenlandbijdrage mag heffen en innen omdat geen afrekening van de kosten van verstrekkingen met Ierland in 2018 heeft plaatsgevonden. Zowel uit de tekst van artikel 30 van Vo 883/2004 als uit de toelichting blijkt dat premies of bijdragen slechts door een lidstaat kunnen worden geheven en geïnd voor zover dezelfde lidstaat de kosten van de verstrekkingen draagt. Het CAK heeft erkend dat in 2018 geen kosten voor verstrekkingen door Ierland bij Nederland zijn gedeclareerd. Nederland heeft dus geen kosten gemaakt. Het heffen en innen van een buitenlandbijdrage is daarom in strijd met artikel 30 van Vo 883/2004 en onrechtmatig. Het heffen en innen is ook onevenredig omdat Nederland daardoor ongerechtvaardigd wordt verrijkt.
3.2.
Het CAK is het eens met de uitspraak van de rechtbank. Ter zitting heeft het CAK nog opgemerkt dat Ierland over 2018 geen kosten voor verstrekkingen van betrokkene heeft gedeclareerd, maar dat over de jaren daarna wel een afrekening heeft plaatsgevonden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om over het jaar 2018 een buitenlandbijdrage te heffen en te innen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die betrokkene in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Ook de meest relevante overwegingen uit de hieronder genoemde arresten zijn in de bijlage te vinden. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of het CAK over het jaar 2018 op grond van artikel 69 van de Zvw in verbinding met artikel 30 van Vo 883/2004 een buitenlandbijdrage heeft mogen heffen dan wel (laten) inhouden op het AOW-pensioen van betrokkene. Meer specifiek is hierbij de vraag aan de orde of voor het mogen heffen en innen van de buitenlandbijdrage van belang is of verrekening van kosten tussen Ierland en Nederland heeft plaatsgevonden.
Premies of bijdragen ten laste van de pensioengerechtigden
4.4.
In artikel 30, eerste lid, van Vo 883/2004 is – voor zover hier relevant – bepaald dat het orgaan van een lidstaat dat belast is met inhouden van premies en bijdragen om de prestaties bij ziekte te dekken, deze premies en bijdragen alleen kan heffen en innen voor zover de kosten voor de verstrekkingen die moeten worden verleend op grond van de artikelen 23 tot en met 26 van Vo 883/2004 worden gedragen door een orgaan van genoemde lidstaat. Voor dit geval betekent dit dat het CAK van betrokkene alleen een buitenlandbijdrage mocht heffen voor zover de kosten van de door het woonland Ierland verleende verstrekkingen door de pensioenstaat Nederland worden gedragen.
Vergoeding tussen organen onderling
4.5.
In artikel 35 van Vo 883/2004 is de hoofdregel neergelegd met betrekking tot de vergoeding van kosten van medische zorg tussen de organen van de lidstaten onderling. De voor rekening van het orgaan van een andere lidstaat verleende verstrekkingen worden onderling volledig vergoed. Dit kan op basis van de werkelijk gemaakte kosten, of op basis van vaste bedragen. De lidstaten kunnen ook een andere wijze van vergoeding vaststellen of van iedere vergoeding afzien. Een uitwerking hiervan is te vinden in de artikelen 62 tot en met 68 van Vo 987/2009. [2]
De rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof)
4.6.
In het arrest Rundgren [3] was sprake van een situatie waarin Rundgren in Finland woonde en recht had op een Zweeds pensioen. Volgens het Hof komen in het bij de artikelen 27, 28 en 28bis van Vo 1408/71 [4] ingevoerde stelsel de verstrekkingen altijd voor rekening van een orgaan van de pensioenstaat als aan de voorwaarden van die artikelen is voldaan (punt 46). De kosten van verstrekkingen voor Rundgren zouden daarom ten laste van het Zweedse orgaan komen. Finland en Zweden hadden wederzijds afgezien van vergoeding van de kosten van verleende verstrekkingen aan pensioengerechtigden. Het Hof overwoog dat artikel 36 van Vo 1408/71 [5] enkel tot doel heeft te verduidelijken welke financiële gevolgen de bepalingen van titel III, hoofdstuk 1 [6] , van deze verordening voor de betrokken organen hebben. De mogelijkheid om af te zien van iedere vergoeding tussen de organen van de betreffende lidstaten, heeft geen invloed op de bevoegdheid om premies en bijdragen te heffen (punt 63).
4.7.
In het latere arrest Van Delft e.a. [7] was de situatie aan de orde waarin een pensioengerechtigde zich niet had ingeschreven bij het bevoegde orgaan van de woonstaat. Betrokkene kon daarom de verstrekkingen in die woonstaat niet effectief ontvangen. Er waren dan ook geen kosten die de pensioenstaat aan de woonstaat zou moeten vergoeden. Het Hof overwoog dat dit niet afdeed aan het bestaan van het recht op verstrekkingen, en dus ook niet aan de daar tegenover staande verplichting de bijdragen te betalen die verschuldigd waren als tegenprestatie voor het risico dat de bevoegde lidstaat draagt. Een dergelijke verplichting tot bijdragebetaling op grond dat recht op prestaties bestaat, ook al worden niet effectief prestaties verleend, is volgens het Hof inherent aan het door de nationale socialezekerheidsstelsels toegepaste solidariteitsbeginsel.
Betekenis van de arresten voor deze zaak
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene op grond van artikel 25 van Vo 883/2004 recht had op verstrekkingen in Ierland ten laste van Nederland. De kosten van de verleende verstrekkingen in Ierland komen dus potentieel voor risico van Nederland. Naar het oordeel van de Raad volgt uit genoemde arresten dat indien de gepensioneerde recht heeft op verstrekkingen in zijn woonland ten laste van een andere lidstaat, deze lidstaat een buitenlandbijdrage mag heffen, ook als hij de kosten van de verstrekkingen niet daadwerkelijk hoeft te dragen. De wijze waarop kosten voor verstrekkingen door de lidstaten onderling worden afgerekend heeft dan ook geen rechtsgevolgen voor de verhouding tussen het bevoegde orgaan van een lidstaat en de verdragsgerechtigde.
4.9.
Nu in 2018 het recht op verstrekkingen in Ierland ten laste van Nederland als pensioenland kwam, had Nederland de bevoegdheid bijdragen te heffen en te innen. Op grond van artikel 30 van Vo 883/2004 en de uitleg die het Hof hieraan in zijn rechtspraak heeft gegeven, heeft het feit dat Ierland kennelijk in 2018 geen kosten voor verstrekkingen bij Nederland heeft gedeclareerd, geen invloed op deze bevoegdheid. Hieraan doet niet af dat hierover tussen Nederland en Ierland mogelijk geen afspraken zijn gemaakt.

Conclusie en gevolgen

4.10.
Het hoger beroep slaagt niet. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Ook wordt het griffierecht niet terugbetaald.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M. Dafir. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2023.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Dafir

Relevante regelgeving

Nationaal recht
Artikel 69, eerste en tweede lid, Zorgverzekeringswet
1. In het buitenland wonende personen die met toepassing van een verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het CAK aan.
2. De personen, bedoeld in het eerste, zeventiende en achttiende lid, zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd

Verordening 883/2004 (geldend vanaf 1 mei 2010)

Artikel 24
1. Degene die een pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten en geen recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, ontvangt desalniettemin verstrekkingen voor zichzelf en zijn gezinsleden voor zover hij hierop recht zou hebben krachtens de wetgeving van de lidstaat, of van minstens een van de lidstaten die voor zijn pensioenen bevoegd is, indien hij in die lidstaat zou wonen. De verstrekkingen worden voor rekening van het in lid 2 bedoelde orgaan verstrekt door het orgaan van de woonplaats alsof de betrokkene recht had op pensioen en verstrekkingen krachtens de wetgeving van die lidstaat.
2. In de gevallen als bedoeld in lid 1 wordt op grond van de volgende regels bepaald welk orgaan de kosten voor verstrekkingen voor zijn rekening dient te nemen:
a. a) ingeval de pensioengerechtigde enkel recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van één lidstaat, neemt het bevoegde orgaan van deze lidstaat de kosten voor zijn rekening;
b) ingeval de pensioengerechtigde recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van twee of meer lidstaten, zijn de kosten voor rekening van het bevoegde orgaan van de lidstaat onder wiens wetgeving de betrokkene het langst heeft geressorteerd; indien de toepassing van deze regel ertoe zou leiden dat verscheidene organen de kosten voor hun rekening dienen te nemen, dan komen de kosten voor rekening van het orgaan dat de wetgeving toepast waaraan de pensioengerechtigde laatstelijk onderworpen is geweest.
Artikel 25
Ingeval degene die een pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten, woont in een lidstaat waarvan de wetgeving voor het recht op verstrekkingen geen voorwaarden stelt inzake verzekering of inzake het al dan niet in loondienst verrichten van werkzaamheden, en waarvan de betrokkene geen enkel pensioen ontvangt, komen de kosten voor verstrekkingen voor de betrokkene en zijn gezinsleden voor rekening van het krachtens de regels van artikel 24, lid 2, aangewezen orgaan van een van de lidstaten die bevoegd zijn voor zijn pensioenen, voor zover genoemde pensioengerechtigde en zijn gezinsleden recht zouden hebben op deze verstrekkingen indien zij zouden wonen in die lidstaat.
Artikel 30
1. Het orgaan van een lidstaat dat krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving belast is met het inhouden van de premies of bijdragen ter dekking van prestaties bij ziekte en van moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, kan slechts deze premies of bijdragen, welke worden berekend overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wetgeving, heffen en innen voor zover de kosten voor de verstrekkingen die moeten worden verleend krachtens de artikelen 23 tot en met 26, worden gedragen door een orgaan van genoemde lidstaat.
2. Wanneer een pensioengerechtigde, in de in artikel 25 bedoelde gevallen, krachtens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, premies of bijdragen, of soortgelijke inhoudingen verschuldigd is voor het verkrijgen van prestaties bij ziekte en van moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, zijn deze niet invorderbaar uit hoofde van zijn woonplaats aldaar.
Artikel 35
1. De krachtens dit hoofdstuk door het orgaan van een lidstaat voor rekening van het orgaan van een andere lidstaat verleende verstrekkingen worden onderling volledig vergoed.
2. De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en uitbetaald op de wijze die is geregeld in de toepassingsverordening, hetzij op basis van documenten betreffende de werkelijk gemaakte kosten, of op basis van vaste bedragen voor lidstaten met zodanige juridische of administratieve structuren dat toepassing van vergoeding op grond van werkelijk gemaakte kosten niet passend is.
3. Twee of meer lidstaten of de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten kunnen andere wijzen van vergoeding vaststellen of van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen afzien.

Verordening 1408/71 (geldend tot 1 mei 2010)

Artikel 33, eerste lid
1. Het orgaan van een lidstaat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voor zover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde lidstaat komen.
Artikel 36
1. De krachtens dit hoofdstuk door het orgaan van een lidstaat voor rekening van het orgaan van een andere lidstaat verleende verstrekkingen worden onderling volledig vergoed.
2. De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke is geregeld in de in artikel 98 bedoelde toepassingsverordening, hetzij door het aantonen van de werkelijke uitgaven, hetzij op grond van vaste bedragen.
In het laatste geval dienen deze vaste bedragen zodanig te worden vastgesteld, dat de vergoeding de werkelijke uitgaven zoveel mogelijk benadert.
3. Twee of meer lidstaten of de bevoegde autoriteiten van deze Staten kunnen andere wijzen van vergoeding vaststellen of afzien van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen.

Relevante rechtspraak van het HvJEU

Arrest Rundgren , punten 58-64
58. Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de omstandigheid dat de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden op grond van artikel 36, lid 3, van verordening nr. 1408/71 en artikel 23 van het verdrag wederzijds hebben afgezien van vergoeding van de kosten van de door een orgaan van een van deze lidstaten voor rekening van een orgaan van de andere lidstaat verleende verstrekkingen, invloed heeft op de uitlegging van de artikelen 28 bis en 33, lid 2, van deze verordening.
59. Vooraf zij opgemerkt, dat artikel 36 van verordening nr. 1408/71 deel uitmaakt van de afdeling “Vergoedingen tussen organen onderling”.
60. Artikel 36 van verordening nr. 1408/71 heeft tot doel te verduidelijken welke gevolgen in de betrekkingen tussen organen te verbinden zijn aan het feit dat het orgaan van een lidstaat verstrekkingen heeft verleend voor rekening van het orgaan van een andere lidstaat.
61. Krachtens artikel 36, lid 1, van verordening nr. 1408/71 heeft het orgaan dat verstrekkingen bij ziekte of moederschap heeft verleend, recht op volledige vergoeding daarvan door het orgaan ten laste waarvan deze verstrekkingen komen. Volgens artikel 36, lid 3, van deze verordening kunnen evenwel twee of meer lidstaten wederzijds afzien van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen, zodat geen uitvoering wordt gegeven aan de verplichting tot vergoeding die rust op het orgaan ten laste waarvan de verstrekkingen komen.
62. Daaruit volgt, dat artikel 36 van verordening nr. 1408/71 enkel beoogt te verduidelijken welke financiële gevolgen de bepalingen van titel III, hoofdstuk 1, van deze verordening hebben voor de betrokken organen. Het heeft niet tot doel of ten gevolge, af te wijken van de in artikel 28 bis van deze verordening vastgestelde regel volgens welke in de in die bepaling beoogde situatie de aan de rechthebbende op een pensioen of rente verleende verstrekkingen voor rekening komen van het orgaan van een van de ter zake van pensioenen bevoegde lidstaten.
63. Het beroep van een aantal lidstaten op de in artikel 36, lid 3, van verordening nr. 1408/71 geboden mogelijkheid af te zien van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen, heeft evenmin invloed op de toepassing van artikel 33, lid 2, van deze verordening, dat betrekking heeft op de van de pensioen- of rentetrekkers in te vorderen premies.
64. Derhalve moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat de omstandigheid dat de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden op grond van artikel 36, lid 3, van verordening nr. 1408/71 en artikel 23 van het verdrag wederzijds hebben afgezien van vergoeding van de kosten van de door een orgaan van een van deze lidstaten voor rekening van een orgaan van de andere lidstaat verleende verstrekkingen, geen invloed heeft op de uitlegging van de artikelen 28 bis en 33, lid 2, van verordening nr. 1408/71.
Arrest Van Delft e.a. punten 71-79
71. In het kader van de regeling van de artikelen 28 en 28 bis van verordening nr. 1408/71 worden de verstrekkingen aan de rechthebbende op een pensioen of rente door het bevoegde orgaan van de woonstaat verleend ten laste van de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is.
72. Aangezien, zoals hiervóór is gebleken, de onder de artikelen 28 en 28 bis van verordening nr. 1408/71 vallende rechthebbenden op een pensioen of rente wegens het feit dat die bepalingen in een dwingende regeling voorzien er niet voor kunnen kiezen, af te zien van hun recht op verstrekkingen in hun woonstaat door zich niet in te schrijven bij het bevoegde orgaan van die lidstaat, kan dan ook dat verzuim om zich in te schrijven niet tot gevolg hebben dat zij geen bijdragen hoeven te betalen in de lidstaat die hun pensioen of rente verschuldigd is, daar zij hoe dan ook ten laste blijven van deze laatste staat doordat zij zich niet aan de regeling van genoemde verordening kunnen onttrekken.
73. Het is juist dat een dergelijke sociaal verzekerde, indien hij zich niet inschrijft bij het bevoegde orgaan van de woonstaat, de betrokken verstrekkingen in die staat niet effectief kan ontvangen en dus geen kosten meebrengt die de lidstaat die zijn pensioen of rente verschuldigd is aan zijn woonstaat zou moeten vergoeden krachtens artikel 36 van verordening nr. 1408/71 juncto artikel 95 van verordening nr. 574/72.
74. Die omstandigheid doet echter niet af aan het bestaan van het recht op die verstrekkingen en, bijgevolg, aan de daar tegenover staande verplichting, aan de bevoegde organen van de lidstaat op grond van de wetgeving waarvan dat recht bestaat, de bijdragen te betalen die verschuldigd zijn als tegenprestatie voor het risico dat die staat draagt ingevolge de bepalingen van verordening nr. 1408/71. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, gebiedt geen regel van Unierecht het bevoegde orgaan van een lidstaat immers na te gaan of een sociaal verzekerde aanspraak kan maken op alle prestaties van een zorgverzekeringsregeling, alvorens die verzekerde aan te sluiten en tot heffing van de overeenkomstige bijdragen over te gaan (arrest Molenaar, reeds aangehaald, punt 41).
75. Zoals de Nederlandse regering en de Europese Commissie te kennen hebben gegeven is een dergelijke verplichting tot bijdragebetaling op grond dat recht op prestaties bestaat, ook al worden niet effectief prestaties verleend, inherent aan het door de nationale socialezekerheidsstelsels toegepaste solidariteitsbeginsel. Zonder bijdrageplicht zouden de belanghebbenden immers ertoe kunnen overgaan, tot het intreden van het risico te wachten alvorens aan de financiering van dat stelsel bij te dragen.
(…)
78. Op grond van artikel 95 van verordening nr. 574/72 immers wordt het bedrag van de krachtens de artikelen 28 en 28 bis van verordening nr. 1408/71 verleende verstrekkingen in beginsel door het bevoegde orgaan van de staat die het pensioen of de rente verschuldigd is, aan het orgaan van de woonstaat weliswaar vergoed door middel van een vast bedrag, maar dit neemt niet weg dat dit vast bedrag bestemd is om alle verstrekkingen aan de betrokkenen te dekken en dat het wordt berekend op basis van de gemiddelde jaarlijkse kosten van geneeskundige zorg van een rechthebbende op pensioen of rente in de woonstaat. Volgens voormelde bepaling moet het vaste bedrag de daadwerkelijke kosten “zo dicht mogelijk” benaderen (zie in die zin arrest Van der Duin en ANOZ Zorgverzekeringen, reeds aangehaald, punt 44).
79. Hieruit volgt dat de lidstaat die het pensioen of de rente van een in een andere lidstaat wonende rechthebbende verschuldigd is, grotendeels het risico draagt in verband met de verlening van verstrekkingen bij ziekte in de woonstaat van die rechthebbende.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 883/2004.
2.Verordening (EG) nr. 987/2009.
3.Arrest van 10 mei 2001, C-389/99, ECLI:EU:C:2001:264, punten 58-64. Dit arrest is gewezen ten tijde van Vo 1408/71 maar betreft – voor zover in dit geding relevant – in de artikelen 33 en 36 vergelijkbare bepalingen als in de artikelen 30 en 35 van Vo 883/2004, zodat dit arrest voor de toepassing van Vo 883/2004 relevantie heeft behouden.
4.Zie punt 46 van het arrest. Vergelijkbare artikelen 23 t/m 25 in Vo 883/2004.
5.Vergelijkbaar met artikel 35 van Vo 883/2004.
6.De artikelen 18 tot en met 36 van Vo 1408/71.
7.Arrest van 14 oktober 2010, C-345/09, ECLI:EU:C:2010:610, punten 71-79.