Verordening 1408/71 (geldend tot 1 mei 2010)
1. Het orgaan van een lidstaat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voor zover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde lidstaat komen.
1. De krachtens dit hoofdstuk door het orgaan van een lidstaat voor rekening van het orgaan van een andere lidstaat verleende verstrekkingen worden onderling volledig vergoed.
2. De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke is geregeld in de in artikel 98 bedoelde toepassingsverordening, hetzij door het aantonen van de werkelijke uitgaven, hetzij op grond van vaste bedragen.
In het laatste geval dienen deze vaste bedragen zodanig te worden vastgesteld, dat de vergoeding de werkelijke uitgaven zoveel mogelijk benadert.
3. Twee of meer lidstaten of de bevoegde autoriteiten van deze Staten kunnen andere wijzen van vergoeding vaststellen of afzien van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen.
Relevante rechtspraak van het HvJEU
Arrest Rundgren , punten 58-64
58. Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de omstandigheid dat de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden op grond van artikel 36, lid 3, van verordening nr. 1408/71 en artikel 23 van het verdrag wederzijds hebben afgezien van vergoeding van de kosten van de door een orgaan van een van deze lidstaten voor rekening van een orgaan van de andere lidstaat verleende verstrekkingen, invloed heeft op de uitlegging van de artikelen 28 bis en 33, lid 2, van deze verordening.
59. Vooraf zij opgemerkt, dat artikel 36 van verordening nr. 1408/71 deel uitmaakt van de afdeling “Vergoedingen tussen organen onderling”.
60. Artikel 36 van verordening nr. 1408/71 heeft tot doel te verduidelijken welke gevolgen in de betrekkingen tussen organen te verbinden zijn aan het feit dat het orgaan van een lidstaat verstrekkingen heeft verleend voor rekening van het orgaan van een andere lidstaat.
61. Krachtens artikel 36, lid 1, van verordening nr. 1408/71 heeft het orgaan dat verstrekkingen bij ziekte of moederschap heeft verleend, recht op volledige vergoeding daarvan door het orgaan ten laste waarvan deze verstrekkingen komen. Volgens artikel 36, lid 3, van deze verordening kunnen evenwel twee of meer lidstaten wederzijds afzien van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen, zodat geen uitvoering wordt gegeven aan de verplichting tot vergoeding die rust op het orgaan ten laste waarvan de verstrekkingen komen.
62. Daaruit volgt, dat artikel 36 van verordening nr. 1408/71 enkel beoogt te verduidelijken welke financiële gevolgen de bepalingen van titel III, hoofdstuk 1, van deze verordening hebben voor de betrokken organen. Het heeft niet tot doel of ten gevolge, af te wijken van de in artikel 28 bis van deze verordening vastgestelde regel volgens welke in de in die bepaling beoogde situatie de aan de rechthebbende op een pensioen of rente verleende verstrekkingen voor rekening komen van het orgaan van een van de ter zake van pensioenen bevoegde lidstaten.
63. Het beroep van een aantal lidstaten op de in artikel 36, lid 3, van verordening nr. 1408/71 geboden mogelijkheid af te zien van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen, heeft evenmin invloed op de toepassing van artikel 33, lid 2, van deze verordening, dat betrekking heeft op de van de pensioen- of rentetrekkers in te vorderen premies.
64. Derhalve moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat de omstandigheid dat de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden op grond van artikel 36, lid 3, van verordening nr. 1408/71 en artikel 23 van het verdrag wederzijds hebben afgezien van vergoeding van de kosten van de door een orgaan van een van deze lidstaten voor rekening van een orgaan van de andere lidstaat verleende verstrekkingen, geen invloed heeft op de uitlegging van de artikelen 28 bis en 33, lid 2, van verordening nr. 1408/71.
Arrest Van Delft e.a. punten 71-79
71. In het kader van de regeling van de artikelen 28 en 28 bis van verordening nr. 1408/71 worden de verstrekkingen aan de rechthebbende op een pensioen of rente door het bevoegde orgaan van de woonstaat verleend ten laste van de lidstaat die het pensioen of de rente verschuldigd is.
72. Aangezien, zoals hiervóór is gebleken, de onder de artikelen 28 en 28 bis van verordening nr. 1408/71 vallende rechthebbenden op een pensioen of rente wegens het feit dat die bepalingen in een dwingende regeling voorzien er niet voor kunnen kiezen, af te zien van hun recht op verstrekkingen in hun woonstaat door zich niet in te schrijven bij het bevoegde orgaan van die lidstaat, kan dan ook dat verzuim om zich in te schrijven niet tot gevolg hebben dat zij geen bijdragen hoeven te betalen in de lidstaat die hun pensioen of rente verschuldigd is, daar zij hoe dan ook ten laste blijven van deze laatste staat doordat zij zich niet aan de regeling van genoemde verordening kunnen onttrekken.
73. Het is juist dat een dergelijke sociaal verzekerde, indien hij zich niet inschrijft bij het bevoegde orgaan van de woonstaat, de betrokken verstrekkingen in die staat niet effectief kan ontvangen en dus geen kosten meebrengt die de lidstaat die zijn pensioen of rente verschuldigd is aan zijn woonstaat zou moeten vergoeden krachtens artikel 36 van verordening nr. 1408/71 juncto artikel 95 van verordening nr. 574/72.
74. Die omstandigheid doet echter niet af aan het bestaan van het recht op die verstrekkingen en, bijgevolg, aan de daar tegenover staande verplichting, aan de bevoegde organen van de lidstaat op grond van de wetgeving waarvan dat recht bestaat, de bijdragen te betalen die verschuldigd zijn als tegenprestatie voor het risico dat die staat draagt ingevolge de bepalingen van verordening nr. 1408/71. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, gebiedt geen regel van Unierecht het bevoegde orgaan van een lidstaat immers na te gaan of een sociaal verzekerde aanspraak kan maken op alle prestaties van een zorgverzekeringsregeling, alvorens die verzekerde aan te sluiten en tot heffing van de overeenkomstige bijdragen over te gaan (arrest Molenaar, reeds aangehaald, punt 41).
75. Zoals de Nederlandse regering en de Europese Commissie te kennen hebben gegeven is een dergelijke verplichting tot bijdragebetaling op grond dat recht op prestaties bestaat, ook al worden niet effectief prestaties verleend, inherent aan het door de nationale socialezekerheidsstelsels toegepaste solidariteitsbeginsel. Zonder bijdrageplicht zouden de belanghebbenden immers ertoe kunnen overgaan, tot het intreden van het risico te wachten alvorens aan de financiering van dat stelsel bij te dragen.
78. Op grond van artikel 95 van verordening nr. 574/72 immers wordt het bedrag van de krachtens de artikelen 28 en 28 bis van verordening nr. 1408/71 verleende verstrekkingen in beginsel door het bevoegde orgaan van de staat die het pensioen of de rente verschuldigd is, aan het orgaan van de woonstaat weliswaar vergoed door middel van een vast bedrag, maar dit neemt niet weg dat dit vast bedrag bestemd is om alle verstrekkingen aan de betrokkenen te dekken en dat het wordt berekend op basis van de gemiddelde jaarlijkse kosten van geneeskundige zorg van een rechthebbende op pensioen of rente in de woonstaat. Volgens voormelde bepaling moet het vaste bedrag de daadwerkelijke kosten “zo dicht mogelijk” benaderen (zie in die zin arrest Van der Duin en ANOZ Zorgverzekeringen, reeds aangehaald, punt 44).
79. Hieruit volgt dat de lidstaat die het pensioen of de rente van een in een andere lidstaat wonende rechthebbende verschuldigd is, grotendeels het risico draagt in verband met de verlening van verstrekkingen bij ziekte in de woonstaat van die rechthebbende.