ECLI:NL:CRVB:2023:1700
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens op geld waardeerbare activiteiten in autogarage
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. De zaak is ontstaan na een melding van de sociale recherche dat appellant op 3 december 2019 werkend is aangetroffen in een autogarage. Het college heeft op basis van deze melding en aanvullend onderzoek besloten de bijstand van appellanten in te trekken over de periode van 1 december 2019 tot en met 31 januari 2020, en heeft tevens een terugvordering ingesteld van te veel ontvangen bijstand tot een bedrag van € 2.983,90. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren afgewezen. De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard en de opgelegde boete vernietigd.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak behandeld. Appellant heeft verklaard dat hij in de garage aanwezig was om te helpen en advies te geven, maar de Raad oordeelt dat zijn (bijna) dagelijkse aanwezigheid in de garage de vooronderstelling rechtvaardigt dat hij daar op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt van deze activiteiten bij het college. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de intrekking, terugvordering en verrekening van bijstand in stand blijven. Appellanten krijgen geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.