ECLI:NL:CRVB:2023:1695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
22/52 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in AOW-zaak

In deze zaak gaat het om de gedeeltelijke schorsing van de betaling van het ouderdomspensioen van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant, geboren in 1949, ontving aanvankelijk een ouderdomspensioen voor ongehuwde pensioengerechtigden. Na melding van zijn huwelijk in Suriname in juni 2021, heeft de Svb de betaling van het pensioen per juli 2021 geschorst tot het bedrag voor gehuwde pensioengerechtigden. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar de Svb handhaafde de schorsing. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 8 juni 2023 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A.F.L.B. Metz. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen procesbelang meer had, aangezien zijn ouderdomspensioen inmiddels definitief was toegekend voor een gehuwde pensioengerechtigde. De Raad benadrukte dat voor het bestaan van procesbelang niet alleen een formeel of principieel belang voldoende is, maar dat er ook een feitelijke betekenis moet zijn voor de indiener.

De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de Svb terecht twijfels had over de hoogte van het ouderdomspensioen van appellant en dat de schorsing gerechtvaardigd was. Het hoger beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 31 augustus 2023.

Uitspraak

22/52 AOW
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 december 2021, 21/5904 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 12 juli 2021 heeft de Svb de betaling van het ouderdomspensioen van appellant per juli 2021 gedeeltelijk geschorst. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 26 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de schorsing gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2023. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In geding is de gedeeltelijke schorsing van de betaling van het ouderdomspensioen van appellant tot het bedrag van een gehuwde pensioengerechtigde. Omdat het ouderdomspensioen inmiddels definitief is toegekend naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde doet zich de vraag voor of appellant nog belang heeft bij zijn hoger beroep. De Raad oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1949, heeft een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangen voor een ongehuwde pensioengerechtigde.
1.2.
In een brief van 28 juni 2021 heeft appellant de Svb gemeld dat hij in Suriname is gehuwd. Daarop heeft de Svb de betaling van het ouderdomspensioen vanaf juli 2021 geschorst tot het bedrag voor een gehuwde pensioengerechtigde. In het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. Appellant is gehuwd en heeft daarom recht op een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde, tenzij sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Uit de verkregen informatie concludeert Svb dat hiervan geen sprake is.
1.3.
Uit de door de Svb nagezonden stukken blijkt dat de Svb met een besluit van 8 november 2021 heeft laten weten dat appellant vanaf mei 2021 recht heeft op een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Bij besluit van 20 januari 2022 is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen ingesteld. Dit besluit staat dan ook in rechte vast.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Gelet op het feit dat appellant ten tijde van het schorsingsbesluit gehuwd was, er toen geen aanwijzingen waren dat het huwelijk niet rechtsgeldig zou zijn en er evenmin aanwijzingen waren dat er sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven, heeft de Svb terecht besloten dat er twijfel bestond over de hoogte van het ouderdomspensioen van appellant. De Svb heeft dit ouderdomspensioen dus terecht gedeeltelijk geschorst, aldus de rechtbank.
Standpunten partijen
3.1.
Appellant meent dat hij in aanmerking moet komen voor een ongehuwdenpensioen, omdat zijn echtgenote nog in Suriname woont. Bovendien stelt hij dat ze zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, waarin iedere financiële verantwoordelijkheid voor de ander is uitgesloten. Ook stelt hij niet te kunnen rondkomen van het ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde.
3.2.
De Svb is van mening dat uit de wetgeving volgt dat bij een huwelijk een pensioengerechtigde recht heeft op een gehuwdenpensioen. Dit is alleen anders als sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven, maar dat is in het geval van appellant niet aan de orde. Ook heeft de Svb laten weten dat appellant mogelijk in aanmerking komt voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De Svb kan dit niet vaststellen, omdat appellant niet meewerkt aan het noodzakelijke onderzoek daarover.

Oordeel van de Raad

4.1.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of appellant, gelet op de definitieve toekenning van zijn ouderdomspensioen zoals vermeld onder 1.3, nog voldoende procesbelang heeft bij een uitspraak over de gedeeltelijke schorsing van zijn ouderdomspensioen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van het (hoger)beroepschrift met het indienen van het (hoger) beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.3.
Niet is gebleken dat appellant met de definitieve toekenning van het ouderdomspensioen nog een processueel belang heeft bij een rechterlijke beoordeling van de aangevallen uitspraak over de gedeeltelijke schorsing van het ouderdomspensioen. Het hoger beroep van appellant zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.4.
Ten overvloede overweegt de Raad dat hij de rechtbank volgt in zijn inhoudelijk oordeel. Niet in geschil is dat appellant is gehuwd in april 2021. Dat dit huwelijk in Suriname is gesloten, maakt het niet anders. Uit de stukken blijkt evenmin dat er, ten tijde van het schorsingsbesluit, sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Weliswaar verbleef de echtgenote van appellant nog in Suriname, maar de bedoeling was duidelijk dat zij naar Nederland zou komen en bij appellant zou komen wonen. De Svb kon terecht twijfel hebben over de hoogte van het aan appellant toekomende ouderdomspensioen en dit schorsen voor zover het hoger is dan het ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep is dus niet-ontvankelijk.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) O.N. Haafkes