ECLI:NL:CRVB:2023:166
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen VGZ Zorgkantoor B.V. na intrekking van het beroep
Op 25 januari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/318 WLZ. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellant is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 december 2020. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.J. de Wever, heeft het hoger beroep ingetrokken nadat het zorgkantoor, VGZ Zorgkantoor B.V., op 28 juli 2022 een herziene beslissing op bezwaar heeft genomen, waarmee het volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellant.
De Raad heeft in deze procedure geen zitting gehouden, aangezien het onderzoek ter zitting op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is achterwege gelaten. De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten en zich gebogen over de proceskosten.
De Raad heeft vastgesteld dat, ingevolge artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In dit geval heeft de Raad geoordeeld dat VGZ Zorgkantoor B.V. in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld tot een totaalbedrag van € 2.929,50, bestaande uit € 1.674,- voor de kosten in beroep en € 1.255,50 voor de kosten in hoger beroep.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door D. Hardonk-Prins, met D. van der Boom als griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 januari 2023.