ECLI:NL:CRVB:2023:1621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
23/57 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep en verzoek voorlopige voorziening

Op 22 augustus 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/57 PW. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2022, maar heeft dit hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken. Dit gebeurde nadat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam volledig tegemoet was gekomen aan de verzoeken van appellante, door haar bijstand te verlenen per eerste aanvraagdatum naar de norm voor een kostendeler.

De Raad heeft vastgesteld dat, gezien de intrekking van het beroep, het college op verzoek van appellante veroordeeld kan worden in de proceskosten. De kosten zijn begroot op € 6.573,-, inclusief de kosten voor bezwaar, beroep en hoger beroep, en het college moet ook het betaalde griffierecht van € 372,- vergoeden. De uitspraak is gedaan in het openbaar en onder toepassing van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht, die de mogelijkheid bieden om een bestuursorgaan in de kosten te veroordelen wanneer het beroep wordt ingetrokken na tegemoetkoming.

De uitspraak benadrukt het belang van de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures en de rechten van appellanten in dergelijke gevallen. De beslissing is genomen door C.E.M. Marsé, met A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 22 augustus 2023
23/57 PW, 23/58 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 december 2022, 22/5592 (aangevallen uitspraak) en de verzoeken om een voorlopige voorziening.
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij brief van 21 april 2023 heeft mr. De Heer namens appellante zowel het hoger beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat appellante het hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken naar aanleiding van het bericht van het college van 20 april 2023, waarbij is besloten om aan appellante per eerste aanvraagdatum bijstand te verlenen naar de norm voor een kostendeler. Hiermee is volledig aan appellante tegemoetgekomen.
Het college wordt veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep en de voorlopige voorzieningen redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 2.388,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), € 2.511,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift).
Daarnaast zal het college het door appellante voor het beroep en het hoger beroep en de voorlopige voorzieningen betaalde griffierecht moeten vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 6.573,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het voor het beroep en het hoger beroep en de voorlopige voorzieningen betaalde griffierecht van in totaal € 372,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2023.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) A. Giesen