ECLI:NL:CRVB:2023:1619
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep door appellante
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.L. Wittensleger, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 26 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/3420. Op 3 november 2022 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken, omdat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam volledig tegemoet was gekomen aan haar verzoeken. Het college heeft in een brief van 18 oktober 2022 aangegeven dat er geen materieel belang meer was in het hoger beroep en heeft een medische keuring laten plaatsvinden, waardoor appellante tijdelijk is ontheven van loonvormende arbeid en maatschappelijke participatie.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten die appellante heeft moeten maken in verband met het bezwaar, beroep en hoger beroep. De totale proceskosten zijn begroot op €3.705, inclusief een vergoeding van het griffierecht van €182,- voor appellante.
De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.