ECLI:NL:CRVB:2023:1619

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
21/1953 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep door appellante

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.L. Wittensleger, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 26 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/3420. Op 3 november 2022 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken, omdat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam volledig tegemoet was gekomen aan haar verzoeken. Het college heeft in een brief van 18 oktober 2022 aangegeven dat er geen materieel belang meer was in het hoger beroep en heeft een medische keuring laten plaatsvinden, waardoor appellante tijdelijk is ontheven van loonvormende arbeid en maatschappelijke participatie.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten die appellante heeft moeten maken in verband met het bezwaar, beroep en hoger beroep. De totale proceskosten zijn begroot op €3.705, inclusief een vergoeding van het griffierecht van €182,- voor appellante.

De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.

Uitspraak

Datum uitspraak: 22 augustus 2023
21/1953 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2021, 20/3420 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij brief van 3 november 2022 heeft mr. Wittensleger namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat appellant het hoger beroep heeft ingetrokken naar aanleiding van een brief van het college van 18 oktober 2022, waarin het college heeft aangegeven geen materieel belang meer te zien in het hoger beroep. Het college heeft alsnog een medische keuring laten plaatsvinden waarbij appellant tijdelijk is ontheven van loonvormende arbeid en maatschappelijke participatie. Hiermee is volledig tegemoetgekomen aan appellant.
In de brief van 18 oktober 2022 heeft het college tevens laten weten geen verweer te zullen voeren tegen een verzoek om veroordeling in de proceskosten.
Het college wordt veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.194,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het (telefonisch) verschijnen ter hoorzitting), € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 837,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van €3.705;
- bepaalt dat het college aan appellante het voor het beroep en het hoger beroep
betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2023.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) A. Giesen