ECLI:NL:CRVB:2023:1617

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
21/2307 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep door college van burgemeester en wethouders van Utrecht

Op 22 augustus 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/2307 PW. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. Echter, op 5 april 2023 heeft het college besloten het hoger beroep in te trekken, naar aanleiding van een uitnodiging voor de zitting. Namens de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Boukich, zijn verweerschriften ingediend en is verzocht om een proceskostenveroordeling.

De Raad heeft vastgesteld dat het college het hoger beroep heeft ingetrokken en heeft geoordeeld dat het college moet worden veroordeeld in de proceskosten die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken. De Raad heeft hierbij artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat een bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift in de kosten kan worden veroordeeld indien het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener.

De proceskosten zijn begroot op € 837,-, waarbij is uitgegaan van samenhangende zaken, aangezien de drie samenhangende zaken gelijktijdig zijn behandeld. De Raad heeft ook bepaald dat van het college een griffierecht van € 541,- wordt geheven. Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 22 augustus 2023
21/2307 PW, 21/2308 PW, 21/2309 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 18 mei 2021, 20/3149, 20/3591 en 20/3728 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Namens betrokkene heeft mr. F. Boukich, advocaat, verweerschriften ingediend.
Bij brief van 5 april 2023 heeft het college de hoger beroepen ingetrokken.
Bij bericht van 11 april 2023 heeft mr. Boukich namens betrokkene aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft schriftelijk gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat het college het hoger beroep heeft ingetrokken naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting op 9 mei 2023. Bij brief van 24 mei 2023 heeft het college laten weten akkoord te gaan met een veroordeling in de proceskosten, mits de drie samenhangende zaken daarvoor als één zaak worden aangemerkt.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij gaat de Raad uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), nu deze zaken gelijktijdig zijn behandeld door de Raad en de werkzaamheden in de zaken nagenoeg identiek zijn geweest, zodat zij voor toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb in hoger beroep worden beschouwd als één zaak. Voorts is bij deze berekening de wegingsfactor 1 toegepast, die gehanteerd wordt bij minder dan vier samenhangende zaken.
De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 837,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het verweerschrift).
Van het college wordt op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Awb griffierecht geheven. Ook voor het griffierecht worden de samenhangende zaken beschouwd als één zaak.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het college in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 837,-
  • bepaalt dat van het college een griffierecht van € 541,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2023.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) A. Giesen