Op 22 augustus 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/2307 PW. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. Echter, op 5 april 2023 heeft het college besloten het hoger beroep in te trekken, naar aanleiding van een uitnodiging voor de zitting. Namens de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Boukich, zijn verweerschriften ingediend en is verzocht om een proceskostenveroordeling.
De Raad heeft vastgesteld dat het college het hoger beroep heeft ingetrokken en heeft geoordeeld dat het college moet worden veroordeeld in de proceskosten die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken. De Raad heeft hierbij artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat een bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift in de kosten kan worden veroordeeld indien het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener.
De proceskosten zijn begroot op € 837,-, waarbij is uitgegaan van samenhangende zaken, aangezien de drie samenhangende zaken gelijktijdig zijn behandeld. De Raad heeft ook bepaald dat van het college een griffierecht van € 541,- wordt geheven. Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.