ECLI:NL:CRVB:2023:1579

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
22/1750 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 april 2022, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.H. Weermeijer, stelde dat hij op 13 mei 2021 een bezwaarschrift per fax had verzonden naar de Svb, maar de Svb ontkende dit te hebben ontvangen. De rechtbank oordeelde dat er geen verzendbewijs van het bezwaarschrift was overgelegd, waardoor de Svb niet verplicht was om op het bezwaar te beslissen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend en de beslistermijn nog niet was verstreken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde dat de stelling van de appellant dat de Svb moest bewijzen dat de fax niet was ontvangen, niet werd gevolgd. Volgens de vaste rechtspraak is het aan de verzender om aan te tonen dat verzending heeft plaatsgevonden, wat in dit geval niet was aangetoond. De Raad wees er ook op dat, zelfs als het bezwaarschrift op 13 mei 2021 was ingediend, het beroep bij de rechtbank op 16 augustus 2021 te vroeg was ingesteld, aangezien de beslistermijn voor het bezwaar nog niet was verstreken.

Uitspraak

22.1750 AOW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 april 2022, 21/2851 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Zitting heeft: M.A.H. van Dalen-van Bekkum, als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: M. Dafir.
Ter zitting is verschenen: mr. A. van der Weerd voor de Svb.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij uitspraak van 28 februari 2019 heeft de Raad het beroep van appellant tegen een besluit van de Svb van 20 maart 2018 ongegrond verklaard. Namens appellant heeft mr. J.H. Weermeijer op 5 maart 2021 de Svb verzocht het besluit van 20 maart 2018, alsmede de op de datum afgegeven A 1 verklaring ten aanzien van appellant, in te trekken. In een besluit van 11 mei 2021 heeft de Svb geweigerd aan dit verzoek te voldoen.
2.1.
Mr. Weermeijer stelt op 13 mei 2021 een bezwaarschrift aan de Svb te hebben gefaxt. Hij stelt ook op 7 juni 2021 en 21 juni 2021, herinneringen gefaxt te hebben met betrekking tot het gestelde bezwaar van 13 mei 2021, en op 16 juli 2021 een ingebrekestelling vanwege het uitblijven van een besluit op het bezwaar. Bij de fax van 7 juni 2021 zou het bezwaarschrift van 13 mei 2021 zijn gevoegd. Mr. Weermeijer heeft op 16 augustus 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op het gestelde bezwaar.
2.2.
De Svb ontkent het bezwaarschrift van 13 mei 2021 te hebben ontvangen. De faxberichten van 7 en 21 juni 2021 zijn volgens de Svb niet op die datum ontvangen. Het faxbericht van 16 juli 2021 is wel op die datum ontvangen, met daarbij gevoegd faxberichten gedateerd 7 juni 2021 en 21 juni 2021, maar zonder bijlage in de vorm van het bezwaarschrift van 13 mei 2021.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar nietontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat mr. Weermeijer geen verzendbewijs van de gestelde fax van 13 mei 2021 heeft ingezonden. Evenmin zijn er verzendbewijzen van de overige gemelde faxberichten ingezonden. Nu de Svb ontkent het bezwaarschrift te hebben ontvangen, was hij niet gehouden op het bezwaar te beslissen. Er kan dan ook geen sprake zijn van het niet tijdig beslissen op bezwaar. Verder is de ingebrekestelling negen weken na de gestelde indiening van het bezwaarschrift aan de Svb gezonden. De rechtbank stelt vast dat deze ingebrekestelling te vroeg is ingestuurd, omdat de beslistermijn voor het nemen van het besluit op bezwaar nog niet was verstreken.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Nu er geen begin van bewijs is dat er een bezwaarschrift is ingezonden, was de Svb niet gehouden een besluit op bezwaar te nemen. De stelling van mr. Weermeijer dat het aan de Svb is te bewijzen dat de fax niet is aangenomen, wordt niet gevolgd. Volgens vaste rechtspraak is het, bij een niet aangetekende verzending van stukken, aan de verzender om aannemelijk te maken dat verzending wel heeft plaatsgevonden. De verzending van een bezwaarschrift is niet aannemelijk gemaakt.
4.2.
Ten overvloede wijst de Raad er nog op dat de beslistermijn voor een besluit op bezwaar zou eindigen op 21 september 2021, gezien het bepaalde in artikel 52 van de Algemene Ouderdomswet. Het beroep bij de rechtbank op 16 augustus 2021 is dus, gesteld al dat op 13 mei 2021 bezwaar zou zijn ingediend, ruimschoots te vroeg ingesteld.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Dafir (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum