ECLI:NL:CRVB:2023:1489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
22/3307 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WAO-uitkering na intrekking op basis van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die eerder een WAO-uitkering ontving, had zich in 2018 opnieuw ziek gemeld en verzocht om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld ten opzichte van de eerdere beoordeling op 26 juli 2018. Appellante voerde aan dat haar fysieke en mentale klachten waren toegenomen, maar het Uwv en de verzekeringsartsen concludeerden dat er geen objectieve basis was voor deze stelling. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de medische gegevens en rapporten voldoende onderbouwden dat er geen toegenomen beperkingen waren en dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was. Appellante kreeg geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22.3307 WAO

Datum uitspraak: 31 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 augustus 2022, 21/4252 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meulen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellante, laatstelijk werkzaam als textielsorteerster voor 40 uur per week, heeft zich in maart 1990 vanwege zwangerschapsgerelateerde klachten ziek gemeld. Later heeft appellante ook andere fysieke en psychische klachten gekregen. In 1991 is haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 25 december 2005 is de uitkering ingetrokken, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Met ingang van 22 oktober 2008 heeft het Uwv appellante opnieuw een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Na een herbeoordeling heeft het Uwv de WAO-uitkering ingetrokken met ingang van 26 juli 2018, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder was dan 15%. Met de uitspraak van de Raad van 16 september 2021 (19/3899 WAO) is die intrekking onherroepelijk geworden.
1.3.
Op 25 september 2018 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Op 6 november 2019 heeft een onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts. In een rapport van 6 november 2019 heeft deze verzekeringsarts geconcludeerd dat geen sprake is van toegenomen beperkingen per 22 september 2018. Bij besluit van 13 november 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 22 september 2018 een WAO-uitkering toe te kennen, omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor zij eerder WAO heeft genoten. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 november 2019.
1.4.
In een rapport van 14 september 2020 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep, net
als de verzekeringsarts, geconcludeerd dat er per 22 september 2018 geen sprake is van toegenomen beperkingen. Met het besluit van 17 september 2020 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante vervolgens ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Er heeft weliswaar geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, maar er is wel nadere informatie opgevraagd en die informatie is bij de beoordeling betrokken. Niet is gebleken dat met betrekking tot de datum in geding medische feiten zijn gemist. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de ingebrachte medische informatie niet blijkt dat op 22 september 2018 sprake was van toegenomen beperkingen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen lichamelijk onderzoek nodig was. Verder heeft appellante gesteld dat de beperkingen als gevolg van haar rug- en knieklachten, haar hartklachten en haar mentale klachten zijn toegenomen. Zij acht zich op en na 22 september 2018 volledig arbeidsongeschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemelde klachten geen aanleiding geven om meer beperkingen aan te nemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft het Uwv gewezen op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 november 2022.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschikt is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.2.
In geschil is of de medische beperkingen van appellante op 22 september 2018 zijn toegenomen nadat haar WAO‑uitkering per 26 juli 2018 was ingetrokken. Het gaat dus om de vraag of de beperkingen van appellante in de periode van twee maanden na de intrekking van haar uitkering zijn toegenomen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel dan de
rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. De verzekeringsartsen en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben voldoende toegelicht dat naast alle al beschikbare medische gegevens een lichamelijk onderzoek in dit geval niet van toegevoegde waarde was.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat op 22 september 2018 geen sprake was van toegenomen beperkingen in vergelijking met 26 juli 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat met de eerder aangenomen beperkingen per 26 juli 2018 al in voldoende mate rekening gehouden is met de verminderde belastbaarheid van de rug en linkerknie. In zijn rapport van 2 september 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat uit de ingebrachte onderzoeksuitslagen blijkt dat bij beeldvormend onderzoek van de rug sprake is van subtiele tot lichte afwijkingen en dat ten aanzien van de knie sprake is van ongewijzigd geringe artrose links. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen objectieve basis is voor de stelling dat de rug- en knieklachten zijn verergerd en dat met de eerder aangenomen beperkingen ten aanzien van zwaardere fysieke belasting in voldoende mate rekening wordt gehouden met de milde degeneratieve afwijkingen van de knie en rug. Met betrekking tot de hartklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat deze reeds bekend waren en dat het veranderen van de cardiale medicatie niet leidt tot nieuwe medische bevindingen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de inspanningstolerantie weliswaar is verminderd, maar dat uit de informatie van de cardioloog van onder meer 27 mei 2019 naar voren komt dat het redelijk goed gaat met appellante en dat zij cardiaal stabiel is. Daarmee is toereikend gemotiveerd dat de hartklachten van appellante niet leiden tot meer beperkingen. Met de mentale klachten is bij de eerdere beoordeling al rekening gehouden. Voor deze klachten zijn in de Functionele Mogelijkhedenlijst diverse beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 en 2. Appellante heeft niet met stukken onderbouwd dat haar mentale klachten in de periode 26 juli 2018 tot 22 september 2018 zijn toegenomen en dat zij daarom meer beperkt is. De in hoger beroep ingebrachte medische informatie ziet niet op de datum in geding, 22 september 2018.
4.5.
Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat de beperkingen van appellante per 22 september 2018 niet zijn toegenomen en daarom terecht een WAO-uitkering geweigerd. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Appellante krijgt daarop geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Slijkhuis, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2023.
(getekend) S. Slijkhuis
(getekend) I. Gök