In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.G.P. de Boon, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 23 mei 2019 een uitspraak gedaan in een zaak met nummer 18/2581. Op 5 juli 2022 heeft mr. De Boon namens appellante het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het zorgkantoor, CZ Zorgkantoor B.V. Het zorgkantoor heeft geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het zorgkantoor op 9 juni 2022 heeft aangegeven dat de terugvordering van het persoonsgebonden budget (pgb) over het jaar 2016 niet langer kan standhouden. Dit is bevestigd in een vaststellingsbeschikking van 29 maart 2023, waarin is bepaald dat appellante over 2016 niets hoeft terug te betalen. Hierdoor is aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen.
De Raad heeft het zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten die appellante heeft gemaakt in verband met het bezwaar, beroep en hoger beroep. De kosten zijn begroot op € 4.123,50, inclusief het griffierecht van € 174,-. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.