ECLI:NL:CRVB:2023:1445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
21 / 1303 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.A.H. Dalen-van Bekkum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake de intrekking van goedkeuring zorgovereenkomsten en de rechtmatigheid van betalingen uit het persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, een zorgaanbieder, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat de goedkeuring van zijn zorgovereenkomsten met zorgverleners had ingetrokken. Dit gebeurde omdat appellant weigerde een verplicht derdenbeding op te nemen in de zorgovereenkomsten, wat leidde tot het stopzetten van betalingen uit het persoonsgebonden budget (pgb) aan de zorgverleners per 1 juli 2019.

Tijdens de procedure heeft de Svb aangegeven dat appellant na het bestreden besluit alsnog het derdenbeding heeft opgenomen, waardoor de betalingen per 1 juli 2019 zijn hervat. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk, omdat de gevolgen van het bestreden besluit inmiddels waren opgeheven door de ondertekening van het derdenbeding. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn gezondheid is verslechterd en dat hij als werkgever gelijkwaardigheid tussen partijen belangrijk vindt. Hij was van mening dat het dwingen tot ondertekening van het derdenbeding niet had mogen gebeuren.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank bevestigd en geconcludeerd dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep niet overtuigend geacht, aangezien de betalingen aan de zorgverleners inmiddels zijn hervat. De uitspraak van de rechtbank Gelderland is derhalve bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.1303 WLZ

Datum uitspraak: 31 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 maart 2021, 20/1373 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 19 juni 2023. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 4 juli 2019 heeft de Svb de goedkeuring van de zorgovereenkomsten van appellant met een viertal zorgverleners ingetrokken omdat appellant weigerde daarin het sinds 1 juli 2019 verplichte derdenbeding op te nemen. Door de intrekking van de goedkeuring kon de Svb de zorgverleners vanaf 1 juli 2019 niet meer uit het persoonsgebonden budget (pgb) betalen.
1.2.
De Svb heeft bij besluit van 24 januari 2020 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 4 juli 2019 ongegrond verklaard.
1.3.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de Svb meegedeeld dat appellant na het bestreden besluit alsnog voor zijn huidige zorgverleners een derdenbeding heeft opgenomen via een aanvulling op de zorgovereenkomst. Voor de huidige zorgverleners van appellant zijn de zorgovereenkomsten daardoor weer opgestart waardoor de betalingen uit het pgb weer zijn hervat per 1 juli 2019.
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep nietontvankelijk verklaard. De rechtbank was van oordeel dat niet kan worden gezegd dat een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid voor appellant nog enige feitelijke betekenis kan hebben. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de gevolgen van het bestreden besluit, te weten het niet uitbetalen van het pgb, inmiddels vanwege het alsnog ondertekenen van het derdenbeding per 1 juli 2019 teniet zijn gedaan. Appellant heeft bovendien geen bezwaar tegen opname van het derdenbeding in nieuwe zorgovereenkomsten, zoals ter zitting gebleken. De omstandigheid dat appellant nieuwe salarisonderhandelingen is aangegaan vloeit niet voort uit de enkele ondertekening van het addendum en blijft voor zijn verantwoordelijkheid en die van zijn zorgverleners. De wens om bijvoorbeeld met een akte van cessie eenzelfde resultaat te kunnen bereiken acht de rechtbank in het licht van de uitvoerbaarheid van de onderhavige regelgeving en de daarbij betrokken grote aantallen onvoldoende om voor appellant een uitzondering te maken.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn gezondheid is verslechterd. Hij is een vooruitstrevend en goed werkgever. Hij vindt het van belang dat rechtspartijen gelijkwaardig zijn. Het dwingen om een derdenbeding te tekenen had niet mogen gebeuren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd neemt niet weg dat de Svb de betalingen uit het pgb aan de zorgverleners van appellant heeft hervat per 1 juli 2019. Appellant heeft tijdens de zitting van de rechtbank gezegd dat hij geen bezwaar heeft tegen opname van het derdenbeding in nieuwe zorgovereenkomsten. De rechtbank heeft daarom terecht geconcludeerd dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2023.
(getekend) M.A.H. Dalen-van Bekkum
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt