ECLI:NL:CRVB:2023:1375
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.G. Schroeder, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, gedateerd 2 maart 2022. Het college heeft op 18 oktober 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij appellant de gevorderde wettelijke rente is toegekend. Op 29 november 2022 heeft mr. drs. Schroeder namens appellant het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht.
Het college heeft de mogelijkheid gekregen om een verweerschrift in te dienen, maar het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten. De Raad overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift kan worden veroordeeld in de kosten, indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener tegemoet is gekomen.
In dit geval is vastgesteld dat het beroep is ingetrokken naar aanleiding van de gewijzigde beslissing op bezwaar van 18 oktober 2022, waarbij het college volledig aan appellant tegemoet is gekomen. Het college heeft voorgesteld om het gewicht van de zaak vast te stellen op zeer licht tot licht, wat de Raad heeft onderschreven. De Raad heeft het college veroordeeld in de kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken, begroot op € 209,25, rekening houdend met een wegingsfactor van 0,25. Voor restitutie van het griffierecht dient appellant zich tot het college te wenden. De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.