ECLI:NL:CRVB:2023:124
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- L.M. Tobé
- A.T. Marseille
- Rechtspraak.nl
Ontslag van ambtenaar wegens arbeidsongeschiktheid en de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een ambtenaar die sinds 1 juni 2005 werkzaam was bij de gemeente Smallingerland en zich op 18 januari 2016 ziekmeldde. Na een langdurige periode van arbeidsongeschiktheid ontving zij op 2 januari 2019 een IVA-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Op 8 november 2019 sloten de partijen een vaststellingsovereenkomst, waarna het college haar op 13 november 2019 ontslag verleende vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. In de overeenkomst werd een eenmalige vergoeding van € 20.000,- toegekend.
Appellante verzocht op 31 maart 2020 om een aanvullende uitkering op grond van artikel 7:5 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO), maar dit verzoek werd door het college afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aanspraak op de aanvullende uitkering onder het finale kwijtingsbeding van de vaststellingsovereenkomst viel. De Raad benadrukte dat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten dat de afspraken in de overeenkomst ook de aanspraak op de aanvullende uitkering omvatten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de bindende aard van afspraken in vaststellingsovereenkomsten, vooral in het ambtenarenrecht. De Raad concludeerde dat appellante, door akkoord te gaan met de vaststellingsovereenkomst, afstand had gedaan van haar recht op de aanvullende uitkering en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.