ECLI:NL:CRVB:2023:1166
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de ontvankelijkheid van een AOW-pensioen aanvraag
In deze zaak gaat het om de hoogte van het voorlopig aan appellant toegekende AOW-pensioen. Appellant heeft met ingang van 1 mei 2020 een voorlopig ouderdomspensioen van 12% van het volledige pensioen toegekend gekregen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft appellant niet verzekerd geacht voor bepaalde periodes, wat heeft geleid tot een bezwaar en een daaropvolgend beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de behandeling van de zaak is gebleken dat het ouderdomspensioen inmiddels definitief is toegekend, waardoor de Centrale Raad van Beroep zich de vraag stelde of appellant nog procesbelang had bij het hoger beroep. De Raad oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft, omdat de definitieve toekenning van het pensioen de kwestie van het voorlopige pensioen irrelevant maakt. Hierdoor verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.