ECLI:NL:CRVB:2023:1166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
21 / 4159 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de ontvankelijkheid van een AOW-pensioen aanvraag

In deze zaak gaat het om de hoogte van het voorlopig aan appellant toegekende AOW-pensioen. Appellant heeft met ingang van 1 mei 2020 een voorlopig ouderdomspensioen van 12% van het volledige pensioen toegekend gekregen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft appellant niet verzekerd geacht voor bepaalde periodes, wat heeft geleid tot een bezwaar en een daaropvolgend beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de behandeling van de zaak is gebleken dat het ouderdomspensioen inmiddels definitief is toegekend, waardoor de Centrale Raad van Beroep zich de vraag stelde of appellant nog procesbelang had bij het hoger beroep. De Raad oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft, omdat de definitieve toekenning van het pensioen de kwestie van het voorlopige pensioen irrelevant maakt. Hierdoor verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

21/4159 AOW
Datum uitspraak: 8 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2021, 21/193 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Turkije) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 19 juni 2020 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 mei 2020 een voorlopig AOW-pensioen [1] toegekend van 12% van het volledige pensioen. Appellant is niet verzekerd geacht over de periodes van 1 mei 1970 tot en met 29 april 1986 en van 4 februari 1992 tot en met 30 april 2020. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 30 november 2020 (bestreden besluit) bij de niet verzekerde periodes gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. K. Bingöl, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 december 2022. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en appellant gevraagd om de besluiten over de definitieve toekenning van het AOW-pensioen te overleggen. Verder is aan appellant gevraagd aan te geven welk belang hij nog heeft bij de procedure bij de Raad. Appellant heeft hierop niet gereageerd. Op verzoek van de Raad heeft de Svb alsnog deze besluiten ingezonden.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een nadere zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In geding is de hoogte van het voorlopig aan appellant toegekende AOW-pensioen. Omdat het ouderdomspensioen inmiddels definitief is toegekend doet zich de vraag voor of appellant nog belang heeft bij zijn hoger beroep. De Raad oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de Raad niet aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak toekomt.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Aan appellant is met ingang van 1 mei 2020 een voorlopig ouderdomspensioen toegekend van 12% van het volledige pensioen.
1.3.
Uit nadien ingezonden stukken blijkt dat de Svb bij besluit van 5 november 2021 aan appellant met ingang van 1 mei 2020 definitief een ouderdomspensioen heeft toegekend van 12% van het volledige pensioen. Daarbij zijn de niet verzekerde perioden van 1 mei 1970 tot en met 29 april 1986 en van 4 februari 1992 tot en met 30 april 2020 gelijk gebleven. Bij beslissing op bezwaar van 24 maart 2022 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 5 november 2021 ongegrond verklaard. Het beroep daartegen is ongegrond verklaard bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2022, nr. 22/2294. Appellant heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met percentage van 12% en stelt dat hij meer jaren verzekerd is geweest voor de AOW.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of appellant, gelet op de definitieve toekenning van zijn ouderdomspensioen zoals vermeld onder 1.3, nog voldoende procesbelang heeft bij een uitspraak over het voorlopig toegekende ouderdomspensioen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van het (hoger)beroepschrift met het indienen van het (hoger) beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.3.
Appellant heeft desgevraagd niet gesteld welk belang hij nog heeft met de procedure. Evenmin is de Raad gebleken dat appellant met de definitieve toekenning van het ouderdomspensioen nog een processueel belang heeft bij een rechterlijke beoordeling van de aangevallen uitspraak over de voorlopige toekenning van het ouderdomspensioen. Het hoger beroep van appellant zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep is dus niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de Raad niet aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak toekomt.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) R. van Doorn

Voetnoten

1.Een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).