ECLI:NL:CRVB:2022:933

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
21/1431 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor wasmachine en wasdroger op basis van niet-bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellant, die sinds 1997 bijstand ontvangt, bijzondere bijstand aangevraagd voor de vervanging van zijn wasmachine en wasdroger. De aanvraag, ter waarde van € 1.600,-, werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische klachten de slijtage van zijn wasmachine versnellen en dat een wasdroger medisch noodzakelijk is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om voor deze kosten te reserveren of deze via gespreide betaling te voldoen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat de kosten van inboedel als algemeen noodzakelijke kosten worden beschouwd die uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. De enkele omstandigheid dat appellant eerder bijzondere bijstand voor extra was- en slijtagekosten heeft ontvangen, is niet voldoende om aan te tonen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 1431 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 maart 2021, 20/5305 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak:

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Ab. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 1997 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Op 24 maart 2020 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd tot een bedrag van € 1.600,- voor de kosten van vervanging van inboedel.
1.3.
Bij besluit van 6 april 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 juli 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, omdat de kosten van vervanging van inboedel voorzienbaar waren. Het zijn algemeen noodzakelijke kosten waarvoor appellant had kunnen sparen van de bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De kosten van inboedel zijn incidentele algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten in het individuele geval een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, als hiervoor onder 4.1 bedoeld. Daartoe heeft appellant gesteld dat vanwege zijn medische klachten onder meer zijn wasmachine sneller dan gebruikelijk slijt. Voorts heeft appellant herhaald dat gezien zijn huidziekte een wasdroger medisch noodzakelijk is.
4.3.
Deze beroepsgronden slagen niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de gestelde snellere slijtage van onder meer zijn wasmachine voor de kosten van vervanging daarvan niet heeft kunnen reserveren, of niet in staat was deze kosten middels gespreide betaling achteraf te voldoen. De omstandigheid dat appellant kort na de aanvraag een wasmachine heeft aangeschaft en betaald, wijst eerder op het tegendeel. Zelfs al zou voor de kosten van een wasdroger een medische noodzaak bestaan, dan doet dat niet af aan het feit dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van de wasdroger voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De enkele omstandigheid dat appellant bijzondere bijstand voor extra was- en slijtage kosten heeft ontvangen, is daarvoor niet voldoende.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) B. Beerens