ECLI:NL:CRVB:2022:927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
21/1159 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank na intrekking van het beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellante, vertegenwoordigd door mr. B.B.A. Willering, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 februari 2021. Tijdens de zitting op 31 maart 2022 heeft de Svb meegedeeld dat het bestreden besluit van 2 september 2020 niet langer wordt gehandhaafd en dat er een nieuw besluit zal worden genomen. Hierop heeft appellante haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van de Svb.

De Raad heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, de Svb kan worden veroordeeld in de proceskosten, aangezien de Svb tegemoet is gekomen aan de appellante door het intrekken van het bestreden besluit. De proceskosten zijn begroot op € 3.036,-, bestaande uit kosten voor zowel de procedure in beroep als in hoger beroep. De Svb heeft ingestemd met de vergoeding van deze kosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M. Wolfrat, met L. van Bentum als griffier.

Uitspraak

21.1159 AKW

Datum uitspraak: 14 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 februari 2021, 20/3391 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Willering. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers.
Ter zitting heeft de Svb de Raad meegedeeld dat het besluit van 2 september 2020 (bestreden besluit) niet langer wordt gehandhaafd en dat de Svb een nieuw besluit zal nemen.
Mr. Willering heeft vervolgens ter zitting namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de Svb te veroordelen in de proceskosten.

OVERWEGINGEN

1. In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2. Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken omdat de Svb het bestreden besluit heeft ingetrokken en een nieuw besluit op bezwaar zal nemen. De Svb heeft ingestemd met vergoeding van de kosten gemaakt in onderhavige procedure.
3. De Raad ziet aanleiding om de Svb te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep in de onderhavige procedure redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-) en € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-), totaal € 3.036,- voor verleende rechtsbijstand.
4. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot de Svb wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt de Svb in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.036,-.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van L. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) L. van Bentum