Uitspraak
21.1159 AKW
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellante, vertegenwoordigd door mr. B.B.A. Willering, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 februari 2021. Tijdens de zitting op 31 maart 2022 heeft de Svb meegedeeld dat het bestreden besluit van 2 september 2020 niet langer wordt gehandhaafd en dat er een nieuw besluit zal worden genomen. Hierop heeft appellante haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van de Svb.
De Raad heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, de Svb kan worden veroordeeld in de proceskosten, aangezien de Svb tegemoet is gekomen aan de appellante door het intrekken van het bestreden besluit. De proceskosten zijn begroot op € 3.036,-, bestaande uit kosten voor zowel de procedure in beroep als in hoger beroep. De Svb heeft ingestemd met de vergoeding van deze kosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M. Wolfrat, met L. van Bentum als griffier.