ECLI:NL:CRVB:2022:872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
20/4186 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die bijstand ontving, had zijn bijstandsuitkering zien intrekken door het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad. Dit besluit was genomen omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij sinds 21 december 2016 als eigenaar van een rijschool was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en in die hoedanigheid op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht. Het college had de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 19.278,23 teruggevorderd.

De rechtbank had het besluit van het college in stand gelaten, waarop de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting bij de Raad heeft de appellant nieuwe stukken overgelegd, maar deze werden wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn recht op bijstand vast te stellen, ondanks zijn claim dat hij recht had op aanvullende bijstand. De door hem overgelegde financiële documenten waren niet voorzien van een objectieve en verifieerbare onderbouwing.

De Raad heeft de appellant de gelegenheid gegeven om zijn stukken te onderbouwen, maar hij heeft dit niet tijdig gedaan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en de griffier was verhinderd te ondertekenen.

Uitspraak

20.4186 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 oktober 2020, 19/1184 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad (college)
Datum uitspraak: 29 maart 2022
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: R.I.S. van Haaren
Namens appellant is mr. G.J.B.C. Maton, advocaat, verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 29 maart 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2019 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant en zijn echtgenote met ingang van 21 december 2016 ingetrokken en de over de periode van 21 december 2016 tot en met
31 december 2017 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 19.278,23 van appellant en zijn echtgenote teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij sinds 21 december 2016 in de Kamer van Koophandel ingeschreven staat als eigenaar van een rijschool en hij in die hoedanigheid op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Omdat appellant geen deugdelijke boekhouding of administratie heeft overgelegd, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De rechtbank heeft deze besluitvorming in stand gelaten.
2. Een dag voor de zitting bij de Raad heeft appellant nadere stukken overgelegd. Voor zover dit nieuwe stukken betreffen, zijn die stukken in de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van tien dagen ingediend. Deze stukken laat de Raad wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing. Niet kan worden ingezien waarom deze stukken niet eerder hadden kunnen worden overgelegd. Daarnaast heeft het college zich niet ter zitting laten vertegenwoordigen, zodat het college op deze stukken niet heeft kunnen reageren.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij nog recht heeft op aanvullende bijstand. Ter onderbouwing heeft appellant gewezen op de door hem in bezwaar, beroep en in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder winst- en verliesrekeningen, balansen en verschillende aangiftes van belastingen.
4. Niet in geschil is dat appellant op 21 december 2016 een B.V. heeft opgericht, hij in die hoedanigheid een autorijschool heeft geëxploiteerd en hij in de periode van januari 2017 tot en met december 2018 op zijn zakelijke bankrekening kasstortingen en bijschrijvingen tot in totaal een bedrag van € 14.722,- heeft ontvangen. Anders dan appellant heeft aangevoerd kan op basis van de door hem overgelegde stukken het recht op bijstand niet – ook niet schattenderwijs – worden vastgesteld, omdat deze stukken niet zijn voorzien van een objectieve en verifieerbare onderbouwing. De Raad heeft appellant daarom ruim voor de zitting schriftelijk in de gelegenheid gesteld om de eerder in deze procedure door hem overgelegde stukken te onderbouwen met deugdelijke boekhouding of administratie. In reactie daarop heeft appellant te kennen gegeven dat zijn boekhouder ernstig ziek is en hij hoopt de vereiste stukken alsnog over te kunnen leggen. Appellant heeft die stukken echter niet (tijdig) ingediend. Dit is opmerkelijk, nu appellant te kennen heeft gegeven zelf boekhouder te zijn geweest. De in het dossier aanwezige stukken waar appellant in hoger beroep op heeft gewezen zijn onvoldoende om het aanvullend recht op bijstand vast te stellen, reeds omdat daaruit niet inzichtelijk blijkt wat de omvang van de door appellant verrichte werkzaamheden was en welke (contante) inkomsten hij daaruit heeft genoten.
5. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd te ondertekenen(getekend) O.L.H.W.I. Korte