ECLI:NL:CRVB:2022:868
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep was ingesteld door de gemachtigde van appellant, N. Heinsdijk, die stelde dat hij niet in staat was geweest om eerder hoger beroep in te stellen vanwege zijn lichamelijke gesteldheid, waaronder corona en quarantaine. De Raad oordeelde echter dat de aangevoerde redenen geen grond vormden om te concluderen dat appellant niet in verzuim was geweest.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak. In dit geval was de uitspraak van de rechtbank op 13 augustus 2021 aan partijen bekendgemaakt. Het beroepschrift van appellant werd pas op 15 oktober 2021 bij de rechtbank ontvangen en op 28 oktober 2021 bij de Raad, wat betekende dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend.
De Raad overwoog dat, hoewel er mogelijkheden zijn voor niet-ontvankelijkheid te voorkomen indien de indiener niet in verzuim is geweest, de gemachtigde van appellant niet had aangetoond dat er sprake was van een voortdurende belemmering om de belangen van appellant te behartigen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met K.R. van Renswoude als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 april 2022. Tegen deze uitspraak staat een belanghebbende en het bestuursorgaan de mogelijkheid van verzet open binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.