ECLI:NL:CRVB:2022:74

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
21/2751 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Het hoger beroep was geregistreerd onder nummer 21/2751 PW. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De gemachtigde van appellant, mr. N. Talhaoui, had op 31 juli 2021 een herinnering ontvangen waarin werd gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 134,-. De betaling diende uiterlijk 28 dagen na de verzending van de herinnering te zijn voldaan. Ondanks een beroep op betalingsonmacht, heeft de gemachtigde van appellant niet tijdig de benodigde informatie aangeleverd, waardoor het beroep op betalingsonmacht werd afgewezen. De Raad heeft appellant herhaaldelijk gewezen op de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht, maar de betaling is niet binnen de gestelde termijnen ontvangen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat appellant niet in verzuim kan worden geacht. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, met D. van der Boom als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 januari 2022. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 11 januari 2022
21/2751 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2021, 21/794 en 21/2302 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Talhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 31 juli 2021 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 6 augustus 2021 heeft de gemachtigde namens appellant, een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 9 augustus 2021 is de gemachtigde van appellant gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. De gemachtigde van appellant is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Het formulier is niet binnen de gestelde termijn door de Raad ontvangen.
Bij brief van 27 augustus 2021 heeft de Raad de gemachtigde van appellant meegedeeld dat hij niet (tijdig) heeft voldaan aan het verzoek om informatie en dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is de gemachtigde van appellant meegedeeld dat hij een nieuwe herinnering griffierecht zal krijgen en is hem verzocht het griffierecht binnen de in de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 28 augustus 2021 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Na telefonisch overleg heeft de gemachtigde van appellant bij e-mailbericht van
30 augustus 2021 de ingevulde verklaring alsnog toegezonden.
Bij brief van 2 september 2021 is de gemachtigde van appellant meegedeeld dat de brief van
27 augustus 2021 wordt gehandhaafd.
De reden hiervoor is dat het niet aankomen van een fax volledig voor rekening en risico komt van de partij die de fax verstuurd. Er stond duidelijk op het verzendbewijs dat de fax niet verzonden was. Voorts is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat de gestelde betalingstermijn in de nota/herinnering niet veranderd is en dat het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht ertoe kan leiden dat de rechter het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaart.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) D. van der Boom
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.