ECLI:NL:CRVB:2022:725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
20/1579 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens schending inlichtingen- en medewerkingsverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellanten ontvingen sinds 1 juli 2004 bijstand op grond van de Participatiewet, maar de Svb heeft vastgesteld dat zij hun inlichtingen- en medewerkingsverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van een geregistreerde woning in Turkije. De Svb heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling, waarbij appellanten zijn geselecteerd voor het project SQ30. Dit project richtte zich op AIO-gerechtigden die langdurig in het buitenland verbleven. De Svb heeft op basis van bevindingen uit dit onderzoek de AIO-aanvulling van appellanten ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de Svb ongelijk heeft gehandeld en dat zij niet zijn geselecteerd voor het project SQ30. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellanten wel degelijk aan de selectiecriteria voldeden en dat de beroepsgronden van appellanten niet slagen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard.

Uitspraak

20.1579 PW, 21/3402 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 maart 2020, 19/4562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 maart 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2022. Namens appellanten is mr. Küçükünal verschenen. De Svb heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 1 juli 2004 – met enkele onderbrekingen – bijstand, laatstelijk vanaf 15 september 2011 van de Svb op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
De Svb verricht vanaf 2013 gefaseerd onderzoek naar de rechtmatigheid van de AIOaanvulling van alle AIO-gerechtigden met betrekking tot verblijf en vermogen in het buitenland. Naast dit meerjarig onderzoek is de Svb gestart met een project met de aanduiding “SQ30” (project SQ30). Geselecteerden voor dit project waren AIO-gerechtigden die in drie opeenvolgende jaren (2013-2015) opgegeven hadden gedurende tien weken of langer te verblijven op hetzelfde adres in hetzelfde buitenland. Appellanten voldeden aan dit criterium. Een medewerker van de afdeling Handhaving van de Sociale verzekeringsbank (medewerker) heeft vervolgens een nader onderzoek ingesteld. In dat kader heeft het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade te Ankara (Bureau Attaché) een onderzoek ingesteld naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije. Uit dit onderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een brief van 3 augustus 2017, blijkt dat appellante bij de gemeente [gemeente] van de stad [stad] geregistreerd staat als eigenaar van een woning op het adres [adres]. De medewerker heeft de bevindingen van het onderzoek vastgelegd in een rapport van 11 september 2017.
1.3.
Bij besluit van 29 mei 2017 is de AIO-aanvulling van appellanten beëindigd met ingang van 19 juli 2017 wegens verblijf in het buitenland langer dan de toegestane periode. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Appellanten hebben op 22 november 2017 opnieuw een AIO-aanvulling aangevraagd. In het kader van deze aanvraag hebben appellanten een aangifte OZB overgelegd. Daaruit blijkt dat appellante sinds 17 augustus 2004 in het bezit is van de woning op het hiervoor genoemde adres. Deze aanvraag heeft niet geleid tot een toekenning van een AIO-aanvulling.
1.5.
De Svb heeft vervolgens bij brief van 2 februari 2018 met als onderwerp “onderzoek vermogen” appellanten verzocht een bij die brief gevoegd formulier in te vullen. Dit formulier bevat een verzoek om informatie over onder meer de aanschaf en de financiering van de op naam van appellante geregistreerde woning alsmede de waarde bij aanschaf en de actuele waarde van deze woning. Appellanten hebben niet gereageerd op dit verzoek. Bij brief van 19 december 2018 heeft de Svb appellanten verzocht om een verklaring van het kadaster over onroerende zaken die vanaf 2005 op naam van appellanten geregistreerd staan/stonden of om de Svb te machtigen deze gegevens namens appellanten op te vragen bij het kadaster. Appellanten hebben evenmin op dit verzoek gereageerd.
1.6.
De Svb heeft in de onder 1.2 opgenomen bevindingen aanleiding gezien bij besluit van 17 mei 2019 de AIO-aanvulling in te trekken over de periode vanaf 1 juli 2004. Bij afzonderlijke besluit van gelijke datum heeft de Svb de over de periode van juli 2004 tot en met september 2017 gemaakte kosten van AIO-aanvulling van appellanten teruggevorderd tot een bedrag van € 74.020,14.
2. De Svb heeft bij besluit van 25 juli 2019 (bestreden besluit) de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 25 juli 2019 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting hebben geschonden. Appellanten hebben geen melding gemaakt van de op naam van appellante geregistreerde woning en geen nadere informatie hierover willen verstrekken als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij de AIO-aanvulling is ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 1 juli 2004 tot 17 augustus 2004, en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
3.1.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college bij besluit van 29 mei 2020 (nader besluit) het bezwaar van appellanten tegen de besluiten van 17 mei 2019 gegrond verklaard voor zover daarbij de AIO-aanvulling over de periode van 1 juli 2004 tot 17 augustus 2004 is ingetrokken en de over de overige periode gemaakte kosten van AIO-aanvulling zijn teruggevorderd tot een bedrag van € 73.222,50.
4. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank heeft overwogen dat de Svb de AIO-aanvulling over de periode van 17 augustus 2004 tot en met september 2017 terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het nader besluit wordt met toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht bij de beoordeling in hoger beroep betrokken.
5.2.
Appellanten hebben allereerst bestreden dat zij hebben voldaan aan het selectiecriterium dat ten grondslag ligt aan het SQ30 project en derhalve niet in het kader van dit project zijn geselecteerd. Zij bestrijden dat zij de laatste jaren langdurig in Turkije hebben verbleven. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt immers dat appellanten volgens eigen opgave in de perioden van 20 april 2013 tot en met 4 mei 2013, van 4 juli 2013 tot en met 25 september 2013, van 2 juli 2014 tot en met 23 september 2014 en van 1 juli 2015 tot en met 29 september 2015 in Turkije hebben verbleven. Hiermee voldeden appellanten aan het onder 1.2 geformuleerde criterium. Deze beroepsgrond mist daarom feitelijke grondslag.
5.3.
Appellanten hebben voorts aangevoerd dat de Svb met het onderzoek in het kader van project SQ30 groepen AIO-gerechtigden ongelijk behandelt. Volgens appellanten heeft er een ongelijke behandeling plaats gevonden tussen AIO-gerechtigden met als land van herkomst Nederland en AIO-gerechtigden met een ander land van herkomst, zoals Turkije. De bevindingen van het onderzoek in Turkije zijn daarom onrechtmatig verkregen en mogen om die reden niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.4.
Uit de door de Svb op verzoek van de Raad overgelegde stukken over onder meer het doel, de opzet en de uitwerking van het project SQ30, valt het volgende af te leiden. In het kader van het project SQ30 zijn 361 AIO-gerechtigden geselecteerd die voldeden aan het onder 1.2 genoemde criterium dat zij in drie opeenvolgende jaren (2013-2015) gedurende tien weken of langer in hetzelfde land hebben verbleven op hetzelfde adres (criterium). In totaal betrof het langdurige verblijven van AIO-gerechtigden in 45 verschillende landen. In 155 gevallen hebben AIO-gerechtigden een verblijfadres opgegeven in Turkije, in 93 gevallen in Marokko, in twintig gevallen in Suriname en in achttien gevallen Bosnië. In veertien landen betrof het opgegeven verblijfadressen van minder dan tien AIO-gerechtigden per land. Er is vervolgens nader onderzoek verricht in de landen Turkije, Marokko en Suriname. Daarnaast is een selectie van 54 adressen gemaakt die in verschillende andere landen zullen worden onderzocht. Bij deze selectie hebben efficiency, doelmatigheid en feitelijke onderzoeksmogelijkheden in bepaalde landen, zoals ter zitting door de Svb is toegelicht, een rol gespeeld en heeft onder meer in de landen Aruba (één opgave), Australië (één opgave), Canada (twee opgaven), Indonesië (twee opgaven), Maleisië (één opgave), Nieuw-Zeeland (één opgave), Verenigde Staten (twee opgaven) en Zuid-Afrika (drie opgaven) geen onderzoek plaatsgevonden. Appellanten hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat AIO-gerechtigden met land van herkomst Nederland, gelet op de uitvoering van het onderzoek, worden vrijgesteld van onderzoek. Appellanten veronderstellen dat juist deze groep AIO-gerechtigden verblijft in één van de hiervoor genoemde niet-onderzochte landen. Voor deze veronderstelling is echter geen enkel aanknopingspunt in de gedingstukken te vinden noch is deze stelling op een andere wijze door appellanten onderbouwd.
5.5.
Uit 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Appellanten hebben geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de wijze waarop de Svb uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak, maar verwezen naar de tegen de aangevallen uitspraak geformuleerde beroepsgronden. Het oordeel daarover, zoals neergelegd in 5.2 en 5.4 brengt mee dat het beroep tegen het nader besluit ongegrond moet worden verklaard.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 mei 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.E. Mink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2022.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.E. Mink