ECLI:NL:CRVB:2022:549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
20/1480 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Europese gehandicaptenparkeerkaart en bewonersparkeervergunning

In deze zaak heeft appellant op 26 januari 2018 een aanvraag ingediend voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart (GPK) type bestuurder en voor een bewonersparkeervergunning voor gehandicapten. De aanvraag is op 1 oktober 2018 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de criteria voor de GPK, zoals vastgesteld door de adviserend geneeskundige van GGD Haaglanden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren op 25 februari 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft in de aangevallen uitspraak van 3 maart 2020 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank de medische adviezen van de GGD als zorgvuldig en juist heeft beoordeeld.

Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd en heeft zich beperkt tot het herhalen van eerder aangevoerde argumenten. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij is vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 9 maart 2022 door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier.

Uitspraak

20.1480 BABW

Datum uitspraak: 9 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2020, 19/2109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Bingöl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2022. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. van der Klaauw en D. Khougiani.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 26 januari 2018 een aanvraag ingediend voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart (GPK) type bestuurder en voor een bewonersparkeervergunning gehandicapten.
1.2.
Op 31 augustus 2018 heeft de adviserend geneeskundige van GGD Haaglanden (GGD) een advies aan het college uitgebracht en daarin geconcludeerd dat appellant redelijkerwijs in staat is te achten om zelfstandig 100 meter aan één stuk te lopen. Appellant gebruikt bij het lopen geen hulpmiddel. De geschatte loopafstand van appellant is meer dan 125 meter.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 1 oktober 2018 de aanvraag voor een GPK type bestuurder afgewezen, omdat appellant, gelet op het onder 1.2 vermelde advies, niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria. Bij afzonderlijk besluit van 1 oktober 2018 heeft het college de aanvraag voor een bewonersparkeervergunning gehandicapten afgewezen, omdat appellant niet in aanmerking komt voor een GPK type bestuurder. Tegen beide besluiten heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.4.
In bezwaar heeft appellant een verwijsbrief naar en een afsprakenkaart voor de fysiotherapeut, alsmede een brief van de huisarts overgelegd. De adviserend geneeskundige van de GGD heeft een aanvullend medisch advies uitgebracht.
1.5.
Bij besluit van 25 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 1 oktober 2018, onder verwijzing naar de medische adviezen van de GGD, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische adviezen van de GGD onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Het medisch onderzoek heeft bestaan uit het afnemen van een anamnese, gericht lichamelijk onderzoek en observatie van het looppatroon van appellant. Daarnaast heeft de adviserend geneeskundige van de GGD informatie ingewonnen bij de behandelend cardioloog en de door appellant verstrekte medische gegevens bij zijn beoordeling betrokken. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de adviserend geneeskundige. Dat de medische situatie van appellant onvoldoende is onderzocht of is onderschat is niet gebleken. Verder is voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de door appellant geuite knieklachten en de door hem overgelegde stukken niet leiden tot een ander standpunt. Van een innerlijke tegenstrijdigheid in de medische adviezen is geen sprake. Weliswaar stopte appellant tijdens het looponderzoek na 80 meter, maar de adviserend geneeskundige heeft het stoppen na 80 meter medisch gezien niet kunnen objectiveren. De in beroep door appellant overgelegde informatie van de huisarts van 24 mei 2019 en van de dermato-veneroloog van 27 mei 2019 geeft ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische advisering door de GGD.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft in hoger beroep – kort samengevat – aangevoerd dat het medisch onderzoek door de GGD niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Niet al zijn klachten zijn voldoende meegewogen. Het is voor appellant onmogelijk om aaneengesloten afstanden van meer dan 100 meter af te leggen en dat bleek ook tijdens het looponderzoek. Het medisch advies van de GGD is tegenstrijdig nu enerzijds is bevestigd dat hij niet 100 meter heeft kunnen lopen en anderzijds zijn loopafstand is geschat op meer dan 125 meter.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) D. Al-Zubaidi