ECLI:NL:CRVB:2022:520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
21/3340 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening van het beroepschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juli 2021. Het hoger beroep was geregistreerd onder de nummers 21/3340 PW en 21/3341 PW. De Raad heeft geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 9 september 2021 verstreken was. Appellant had op 10 september 2021 het beroepschrift digitaal ingediend, wat na de deadline was.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die bepalen dat een beroepschrift tijdig moet worden ingediend om ontvankelijk te zijn. Appellant was eerder op de hoogte gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht en de termijn voor betaling. Ondanks herhaalde waarschuwingen heeft appellant het griffierecht niet tijdig betaald, wat ook bijdroeg aan de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet in verzuim was geweest, aangezien hij niet heeft gereageerd op een verzoek om uitleg over de termijnoverschrijding. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, met K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 maart 2022. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en belanghebbenden kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 maart 2022
21/3340 PW, 21/3341 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 juli 2021, 21/1074 en 21/1911 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 7 oktober 2021 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 7 november 2021 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts geldt in artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 29 juli 2021 in afschrift aan partijen toegezonden. De laatste dag waarop tijdig hoger beroep kon worden ingediend, was
9 september 2021. De aangevallen uitspraak, verzonden op 29 juli 2021, is retour ontvangen bij de rechtbank Rotterdam onder vermelding van “niet afgehaald”. Op 18 augustus 2021 heeft de rechtbank Rotterdam nogmaals een afschrift van de aangevallen uitspraak aan appellant per gewone post toegestuurd. Daarbij is appellant er op gewezen dat met deze tweede verzending van de aangevallen uitspraak geen verandering brengt in de termijn voor het instellen van hoger beroep.
Het beroepschrift is op 10 september 2021 digitaal ontvangen. De laatste dag om tijdig hoger beroep in te stellen was 9 september 2021.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 8 oktober 2021 is aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellant heeft daarop niet geantwoord.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.