ECLI:NL:CRVB:2022:516
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake jeugdhulp en indicatie Wlz
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B. van Dijk, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Groningen, die op 20 maart 2020 het bezwaar tegen een besluit van 14 november 2019 ongegrond had verklaard. Dit besluit betrof de toekenning van jeugdhulp aan de appellant op basis van de Jeugdwet (Jw). De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het college op goede gronden had besloten om de uren van individuele begeleiding door de moeder van de appellant af te bouwen van 10 naar 7 uur per week, en dat de inzet van professionele hulp niet had geleid tot de gewenste resultaten.
De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt daaraan toe dat de indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) niet tot een ander oordeel leidt, omdat de Wlz een ander beoordelingskader en karakter heeft dan de Jw. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter H. Benek en de leden L.M. Tobé en D. Hardonk-Prins, in aanwezigheid van griffier E.J. van der Veldt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.