ECLI:NL:CRVB:2022:437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
21/2243 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nabestaandenuitkering op basis van ANW en sociale zekerheidsverdrag Nederland-Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een nabestaandenuitkering aan appellante, die in Marokko woont. De echtgenoot van appellante is in 2019 overleden en ontving op dat moment een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en had daarvoor een WAO-uitkering. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag van appellante voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) afgewezen, omdat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW, aangezien hij niet in Nederland woonde of werkte en ook niet vrijwillig verzekerd was.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft de eerdere uitspraak van de Svb bevestigd. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij aanspraak maakt op een nabestaandenuitkering op basis van het sociale zekerheidsverdrag tussen Nederland en Marokko, omdat haar echtgenoot in Nederland heeft gewerkt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was op grond van de ANW, en dat ook het verdrag geen aanspraak op een uitkering biedt, aangezien hij niet verzekerd was volgens de Marokkaanse wetgeving.

De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep overschreden was, maar dat dit als verschoonbaar werd beschouwd vanwege stagnatie in het postverkeer door coronamaatregelen. Uiteindelijk heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen recht op een nabestaandenuitkering bestaat.

Uitspraak

21.2243 ANW

Datum uitspraak: 25 februari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2021, 20/5496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1957, woont in Marokko. Haar echtgenoot is in Marokko overleden op [datum van overlijden] 2019. Hij ontving ten tijde van zijn overlijden een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarvoor ontving hij, sinds 1983, een WAO-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 1984 is hij met behoud van die uitkering naar Marokko vertrokken. Appellante heeft een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 28 april 2020 heeft de Svb de aanvraag om een nabestaandenuitkering afgewezen, omdat de echtgenoot van appellante op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW omdat hij niet in Nederland woonde of werkte en ook niet vrijwillig verzekerd was. Ook op grond van het Algemeen Verdrag inzake Sociale Zekerheid tussen Nederland en Marokko kan appellante geen aanspraak maken op een nabestaandenuitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 11 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – kort gezegd – overwogen dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet voldeed aan de voorwaarden om verzekerd te worden geacht op grond van de ANW.
3. In hoger beroep heeft appellante haar grieven herhaald. Appellante heeft aangevoerd dat zij op grond van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko aanspraak wil maken op een nabestaandenuitkering omdat haar echtgenoot in Nederland heeft gewerkt en arbeidsongeschikt naar Marokko is teruggekeerd. Zij kan anders niet in haar behoeften voorzien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aangevallen uitspraak is op 23 maart 2021 aangetekend aan appellante verzonden. Appellante heeft hoger beroep ingesteld middels een brief die is gedateerd 28 april 2021. Het hoger beroepschrift is op 24 juni 2021 door de Raad ontvangen. Dit is na het verstrijken van de termijn van artikel 6:7 juncto 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op het feit dat het postverkeer met Marokko door coronamaatregelen gestagneerd is geweest, moet het er voor worden gehouden dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering omdat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet meer in Nederland woonde of werkte. Hij was daarom op dat moment niet verzekerd op grond van artikel 13 van de ANW.
4.4.
Verder is niet in geschil dat de echtgenoot ten tijde van het overlijden niet vrijwillig verzekerd was voor de ANW, als bedoeld in artikel 63 en 63a van de ANW.
4.5.
Op grond van gegevens van het Caisse Nationale de Sécurité Sociale staat vast dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de Marokkaanse wetgeving, zodat ook op grond van artikel 13a van de ANW in samenhang met artikel 22 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko geen aanspraak op een nabestaandenuitkering bestaat.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2022.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) B.H.B. Verheul
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) statue confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par le maître E.E.V. Lenos en présence de B.H.B Verheul en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 25-02-2022.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas: Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.