ECLI:NL:CRVB:2022:308
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op basis van medisch advies
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1980, als gevolg van een ongeval lichamelijke klachten en ontving zij huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Op 13 september 2018 heeft zij een aanvraag ingediend voor verlenging van deze maatwerkvoorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag echter afgewezen, gebaseerd op een medisch advies van 21 augustus 2018. De medisch adviseur concludeerde dat de lichamelijke problematiek van appellante niet zo ernstig was dat zij niet in staat zou zijn om huishoudelijke taken te verrichten, vooral omdat zij gebruik kon maken van ergonomische hulpmiddelen en de werkzaamheden in een rustig tempo kon verdelen over de week.
De rechtbank Rotterdam heeft de afwijzing van het college in een eerdere uitspraak bevestigd, waarbij werd gesteld dat het medisch advies zorgvuldig was opgesteld en dat appellante geen bewijs had geleverd dat de juistheid van dit advies in twijfel trok. Appellante had ook geen ondertekend ondersteuningsplan overgelegd waaruit zou blijken dat zij erop mocht vertrouwen dat de maatwerkvoorziening ongewijzigd zou worden voortgezet. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat appellante het ondersteuningsplan niet had ondertekend. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.