ECLI:NL:CRVB:2022:308

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
20/2080 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op basis van medisch advies

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1980, als gevolg van een ongeval lichamelijke klachten en ontving zij huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Op 13 september 2018 heeft zij een aanvraag ingediend voor verlenging van deze maatwerkvoorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag echter afgewezen, gebaseerd op een medisch advies van 21 augustus 2018. De medisch adviseur concludeerde dat de lichamelijke problematiek van appellante niet zo ernstig was dat zij niet in staat zou zijn om huishoudelijke taken te verrichten, vooral omdat zij gebruik kon maken van ergonomische hulpmiddelen en de werkzaamheden in een rustig tempo kon verdelen over de week.

De rechtbank Rotterdam heeft de afwijzing van het college in een eerdere uitspraak bevestigd, waarbij werd gesteld dat het medisch advies zorgvuldig was opgesteld en dat appellante geen bewijs had geleverd dat de juistheid van dit advies in twijfel trok. Appellante had ook geen ondertekend ondersteuningsplan overgelegd waaruit zou blijken dat zij erop mocht vertrouwen dat de maatwerkvoorziening ongewijzigd zou worden voortgezet. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat appellante het ondersteuningsplan niet had ondertekend. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 2080 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2020, 19/968 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 17 februari 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1980, heeft als gevolg van een ongeval last van lichamelijke klachten. Appellante ontving in verband hiermee huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Op 13 september 2018 heeft appellante een aanvraag ingediend om verlenging van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 20 september 2018, gehandhaafd bij besluit van 16 januari 2019 (bestreden besluit) deze aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan het medisch advies van 21 augustus 2018 ten grondslag gelegd. De medisch adviseur heeft hierin geconcludeerd dat de lichamelijke problematiek van appellante niet dusdanig van aard en ernst is dat zij niet in staat kan worden geacht om de huishoudelijke taken te verrichten. Hierbij heeft de medisch adviseur in aanmerking genomen dat appellante gebruik kan maken van ergonomische hulpmiddelen en dat zij de werkzaamheden verdeeld over de week in rustig tempo kan verrichten. Het college heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat appellante weliswaar beperkingen heeft, maar dat de situatie van appellante niet zodanig is dat hiervoor een maatwerkvoorziening moet worden verstrekt. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat uit niets blijkt, ook niet uit het niet ondersteuningsplan van 21 juni 2018, dat appellante erop mocht vertrouwen dat de eerder verstrekte maatwerkvoorziening ongewijzigd zou worden voortgezet.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat het medisch advies zorgvuldig tot stand is gekomen, inhoudelijk concludent is en haar overtuigend voorkomt. Appellante heeft geen stukken overgelegd op grond waarvan aan de juistheid van het medisch advies moet worden getwijfeld. Uit de door appellante in beroep overgelegde brief van haar oud fysiotherapeut volgt niet of en zo ja welke beperkingen de fysiotherapeut bij appellante heeft vastgesteld ten tijde van belang. Het college heeft dan ook op goede gronden de aanvraag voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning afgewezen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Appellante kon en mocht uit het ondersteuningsplan van 21 juni 2018 redelijkerwijs niet afleiden dat aan haar wederom een maatwerkvoorziening zou worden verstrekt.
3. Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Appellante heeft aangevoerd dat zij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe gronden naar voren gebracht en/of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak op juiste wijze besproken en heeft op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat het college de aanvraag van appellante op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank over de beroepsgronden gegeven oordeel.
4.2.
De Raad voegt hier nog aan toe dat het beroep op het vertrouwensbeginsel alleen al niet slaagt, omdat appellante het ondersteuningsplan van 21 juni 2018 niet heeft ondertekend.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2022.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) P. Boer