ECLI:NL:CRVB:2022:30

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
21/2105 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 4 januari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/2105 PW. De zaak betreft een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 mei 2021. Appellante had hoger beroep ingesteld, maar het griffierecht van € 134,- was niet binnen de gestelde termijn betaald. De Raad heeft appellante herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks meerdere herinneringen en de mogelijkheid om een beroep te doen op betalingsonmacht, heeft appellante niet voldaan aan de betalingsverplichtingen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en heeft het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het bestuursrecht en de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 4 januari 2022
21/2105 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 mei 2021, 20/1049 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 16 juni 2021 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Op 30 juni 2021 is van appellante een verzoek om uitstel van betaling van het griffierecht ontvangen.
Bij brief van 1 juli 2021 is aan appellante meegedeeld dat voor betaling van het griffierecht geen uitstel kan worden verleend. Appellante is erop gewezen dat het mogelijk is om een beroep te doen op ‘betalingsonmacht’ en dat zij het verzoek om ontheffing van betaling van griffierecht voor het einde van de op de nota/in de herinnering gestelde betalingstermijn moet indienen bij het gerecht waar zij haar beroepschrift heeft ingediend.
Voorts is appellante gewezen op de criteria die voor het aannemen van betalingsonmacht gelden en een eerder beroep op betalingsonmacht in deze zaak is afgewezen, hierop niet nogmaals een beroep kan doen.
Bij brief van 2 juli 2021 heeft appellante in reactie op de brief van 1 juli 2021 uitgelegd dat zij het griffierecht niet in één keer kan betalen en heeft zij gevraagd wat zij dan zou kunnen doen. Appellante heeft daarbij vermeld dat zij alleenstaand is en daarom een beroep op betalingsonmacht wil doen.
Bij brief van 14 juli 2021 is appellante (nogmaals) gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Indien zij zelf tot de conclusie komt dat zij niet aan deze criteria voldoet, is appellante gevraagd per ommegaande te melden dat zij het beroep op betalingsonmacht intrekt. Indien appellante meent wel aan deze criteria te voldoen, is haar een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellante erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Bij brief van 5 augustus 2021 is aan appellante meegedeeld dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen omdat zij niet (op tijd) heeft voldaan het verzoek om informatie te verstrekken. Daarbij is meegedeeld dat appellante een (nieuwe) nota/herinnering griffierecht zal ontvangen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn ertoe kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. Dat betekent dat het beroep niet-inhoudelijk wordt behandeld.
Bij aangetekende brief van 7 augustus 2021 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Appellante heeft op 13 augustus 2021 telefonisch contact opgenomen met de Raad. Naar aanleiding daarvan is appellante bij brief van 18 augustus 2021 meegedeeld dat zij de herinnering voor betaling van het griffierecht als niet geschreven kan beschouwen.
Voorts is appellante nogmaals gewezen op de strenge criteria die gelden voor het aannemen van betalingsonmacht. Appellante is opnieuw gevraagd om, indien zij zelf tot de conclusie komt dat zij niet aan deze criteria voldoet, per ommegaande aan de Raad te melden dat zij haar beroep op betalingsonmacht intrekt.
Indien appellante meent wel aan deze criteria te voldoen, is haar gevraagd het formulier dat bij de brief is gevoegd in te vullen en het ingevulde formulier binnen twee weken na verzending van de brief met de daarbij bijgevoegde antwoordenveloppe te retourneren. Aan appellante is uitgelegd dat met de door haar ingevulde gegevens bij de Raad voor rechtsbijstand een inkomensverklaring zal worden opgevraagd, die zal worden gebruikt bij de beoordeling of appellante aan de voorwaarden voor betalingsonmacht voldoet. Ten slotte is appellante erop gewezen het formulier en de gevraagde gegevens compleet ingevuld en op tijd te retourneren. Daarbij is zij ervoor gewaarschuwd dat, als het formulier niet op tijd retour is gestuurd, het niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken, haar beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Appellante krijgt nadien geen gelegenheid tot aanvulling van het formulier of de gegevens. Als haar beroep op betalingsonmacht is afgewezen, moet zij alsnog griffierecht betalen. Daarvoor krijgt appellante dan een nota griffierecht.
Op 3 september 2021 heeft de Raad een brief van appellante ontvangen waarin zij heeft meegedeeld dat zij vanaf deze periode minder gaat werken vanwege een burn-out. Appellante heeft daarbij een loonstrook van augustus 2021 en een wijziging van haar arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2021 overgelegd.
Bij brief van 13 september 2021 is het beroep op betalingsonmacht afgewezen omdat appellante, gelet op de door haar verstrekte gegevens niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet. Tevens is appellante erop gewezen dat het bij de Raad niet mogelijk is om het griffierecht in termijnen te betalen.
Appellante is meegedeeld dat zij een (nieuwe) nota griffierecht/herinnering griffierecht zal ontvangen en is verzocht het griffierecht binnen de op de nota/in de herinnering gestelde betalingstermijn te betalen. Daarbij is zij erop gewezen dat het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht ertoe kan leiden dat de rechter haar (hoger) beroep niet-ontvankelijk verklaart wat betekent dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Bij aangetekende brief van 15 september 2021 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het Landelijk Dienstencentrum (LDCR) heeft de herinnering griffierecht van
15 september 2021 op 17 september 2021 retour ontvangen met de mededeling op de enveloppe “niet afgehaald”. Het LDCR heeft het aan de Raad doorgezonden en is bij
de Raad op 6 oktober 2021 ontvangen.
Bij brief van 13 oktober 2021 is de brief van 15 september 2021 opnieuw aan appellante gezonden. Daarbij is appellante voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te voldoen. Daarbij is appellante erop gewezen dat indien het desbetreffende bedrag niet binnen de gestelde termijn door de Raad, per bank of contant is voldaan, appellante er rekening mee moet houden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) P.A.M. Hulsdouw
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.