ECLI:NL:CRVB:2022:2786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
21 / 4157 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering wegens niet-verzekerd zijn van de echtgenoot op het moment van overlijden

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1956 en gehuwd met de heer [naam echtgenoot], een aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) ingediend na het overlijden van haar echtgenoot op 20 januari 2015. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 18 april 2019, omdat de echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de Anw, aangezien hij niet in Nederland woonde of werkte en geen premies voor de volksverzekeringen betaalde. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de Svb verklaarde het bezwaar op 14 april 2021 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze beslissing ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat appellante de brief van de Svb van 10 maart 2020, waarin het besluit van 18 april 2019 opnieuw werd verzonden, had ontvangen. De rechtbank volgde het standpunt van de Svb dat de bezwaartermijn was aangevangen op 11 maart 2020 en eindigde op 21 april 2020. Aangezien het bezwaarschrift pas op 17 juli 2020 was ontvangen, was het niet tijdig ingediend.

Appellante ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat de Svb het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad wees op de problemen met het postverkeer tussen Marokko en Nederland door coronamaatregelen, wat mogelijk heeft geleid tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de Svb opnieuw op het bezwaar moest beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

21.4157 ANW

Datum uitspraak: 22 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2021, 21/3489 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Marokko) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren in 1956. Zij is op 18 januari 1977 gehuwd met de heer [naam echtgenoot] (echtgenoot), geboren in 1953. Op 20 januari 2015 is de echtgenoot overleden. Op 14 maart 2019 heeft appellante via de Caisse Nationale de Sécurité Sociale een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) aangevraagd
.
1.2.
Bij besluit van 18 april 2019 heeft de Svb de aanvraag afgewezen. De echtgenoot van appellante was op de datum van zijn overlijden niet verzekerd voor de Anw omdat hij niet in Nederland woonde of werkte. Hij betaalde geen premies voor de volksverzekeringen. Daarom krijgt appellante geen nabestaandenuitkering. Ook op grond van het socialezekerheidsverdrag met Marokko kan appellante geen uitkering krijgen.
1.3.
Bij brief van 10 maart 2020 heeft de Svb appellante opnieuw een kopie van het besluit van 18 april 2019 toegezonden. Appellante heeft bij brief van 26 mei 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 april 2019. De Svb heeft het bezwaarschrift op 17 juli 2020 ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 14 april 2021 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De Svb gaat er van uit dat appellante pas door de herhaalde verzending op 10 maart 2020 daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van het besluit van 18 april 2019. Het bezwaarschrift van appellante is gedateerd op 26 mei 2020 en ontvangen op 17 juli 2020. Blijkens het poststempel op de envelop is het bezwaarschrift op 27 mei 2020 ter post bezorgd. Indien wordt uitgegaan van aanvang van de bezwaartermijn een dag na de verzending op 10 maart 2020, eindigde de bezwaartermijn op 21 april 2020. Appellante heeft het bezwaarschrift pas na die datum ter post bezorgd. Appellante heeft niet gereageerd op het verzoek van de Svb om te laten weten op welke datum zij de brief van 10 maart 2020 heeft ontvangen en om welke redenen zij te laat bezwaar heeft gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat appellante de brief van 10 maart 2020, waarbij de Svb het besluit van 18 april 2019 opnieuw heeft verstuurd, heeft ontvangen. Appellante heeft niet gereageerd op het verzoek om te laten weten wanneer zij het besluit van 18 april 2019 heeft ontvangen. Aangezien niet duidelijk is geworden wanneer appellante het primaire besluit heeft ontvangen, volgt de rechtbank het standpunt van de Svb dat de bezwaartermijn is aangevangen op de dag nadat de Svb het besluit van 18 april 2019 opnieuw heeft verzonden. De bezwaartermijn is daarmee aangevangen op 11 maart 2020 en geëindigd op 21 april 2020. Aangezien de Svb het bezwaar pas op 17 juli 2020 heeft ontvangen, is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom zij haar bezwaarschrift niet tijdig heeft kunnen indienen. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Svb heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellante is het niet eens met de aangevallen uitspraak en heeft verzocht om toekenning van een nabestaandenuitkering. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij 80% arbeidsongeschikt is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Uit artikel 6:9 van de Awb volgt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
De Raad stelt voorop dat het besluit bij de herhaalde verzending op 10 maart 2020 alleen niet-aangetekend is verzonden en dat de Svb niet beschikt over een deugdelijke verzendadministratie. Hoewel vaststaat dat appellante het besluit heeft ontvangen, is door de verzending per gewone post niet te achterhalen wanneer het besluit daadwerkelijk is verzonden. In dit geval is ook niet duidelijk wanneer appellante het besluit precies heeft ontvangen. Het is de Raad ambtshalve bekend dat er vanaf maart 2020 geruime tijd problemen waren met het postverkeer tussen Marokko en Nederland in verband met de coronamaatregelen. Daardoor heeft appellante het besluit mogelijk pas veel later ontvangen. De Svb heeft appellante verweten dat zij niet heeft gereageerd op de verzoeken om te laten weten wanneer zij het besluit heeft ontvangen maar het verzoek is naar een onjuist adres verzonden. Het laatste verzoek van 28 januari 2021 is per gewone post naar het juiste adres verzonden maar ook in die periode is het postverkeer met Marokko door coronamaatregelen gestagneerd geweest. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
4.3.
Uit 4.1 volgt dat de Svb het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Svb dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 april 2021;
  • bepaalt dat de Svb opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van deze uitspraak
  • bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) R. van Doorn