In deze zaak heeft appellante, geboren in 1956 en gehuwd met de heer [naam echtgenoot], een aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) ingediend na het overlijden van haar echtgenoot op 20 januari 2015. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 18 april 2019, omdat de echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de Anw, aangezien hij niet in Nederland woonde of werkte en geen premies voor de volksverzekeringen betaalde. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de Svb verklaarde het bezwaar op 14 april 2021 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze beslissing ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat appellante de brief van de Svb van 10 maart 2020, waarin het besluit van 18 april 2019 opnieuw werd verzonden, had ontvangen. De rechtbank volgde het standpunt van de Svb dat de bezwaartermijn was aangevangen op 11 maart 2020 en eindigde op 21 april 2020. Aangezien het bezwaarschrift pas op 17 juli 2020 was ontvangen, was het niet tijdig ingediend.
Appellante ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat de Svb het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad wees op de problemen met het postverkeer tussen Marokko en Nederland door coronamaatregelen, wat mogelijk heeft geleid tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de Svb opnieuw op het bezwaar moest beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.