ECLI:NL:CRVB:2022:2670

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
20/1888 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

Op 13 december 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/1888 PW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellant, vertegenwoordigd door mr. J.I.T. Sopacua, is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2020. In de procedure heeft appellant het hoger beroep op 11 maart 2022 ingetrokken, nadat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam had aangegeven het primaire besluit van 16 april 2018, het besluit van 15 oktober 2018 en de daaropvolgende beslissing op bezwaar van 6 februari 2019 in te trekken. Hierdoor vervielen de herziening en terugvordering van eerder ontvangen uitkeringen.

De Raad heeft vastgesteld dat het college bij de beslissing op bezwaar van 6 februari 2019 al een vergoeding voor de proceskosten had toegekend van € 1.024,00. Echter, de Raad heeft geoordeeld dat appellant recht heeft op een aanvullende vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.518,- voor de procedure in beroep en € 759,- voor het hoger beroep, wat leidt tot een totale proceskostenvergoeding van € 2.277,-.

De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 december 2022
20/1888 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 april 2020, 19/1323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.I.T. Sopacua, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 11 maart 2022 heeft mr. Sopacua namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft aangegeven geen verweer te voeren tegen het verzoek.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het college bij brief van
10 maart 2022 heeft aangegeven te hebben besloten het primaire besluit van 16 april 2018, het besluit van 15 oktober 2018 en de daar op volgende beslissing op bezwaar van
6 februari 2019 in te trekken. Hierdoor komen de herziening en terugvordering te vervallen. Hetgeen reeds afgelost is door appellant zal worden terugbetaald.
Bij brief van 17 mei 2022 deelt het college mee dat bij de beslissing op bezwaar van
6 februari 2019 reeds een vergoeding voor de proceskosten is toegekend van € 1.024,00.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.518,- in beroep en € 759,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2022.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) D. van der Boom