ECLI:NL:CRVB:2022:2669

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
20/2065 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking van het primaire besluit door het college

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep onder zaaknummer 20/2065 PW. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door mr. J.P.C.M. van Es, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 april 2020. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage had op 3 januari 2022 het primaire besluit van 28 november 2018 ingetrokken. Appellant heeft op 16 januari 2022 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor het college.

De Raad heeft vastgesteld dat het college met het intrekken van het besluit tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan worden veroordeeld in de kosten van de indiener van het beroepschrift. De Raad heeft geoordeeld dat het college in de kosten van appellant moet worden veroordeeld, die redelijkerwijs zijn gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.518,- voor de behandeling in beroep en € 759,- voor de behandeling in hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.277,-.

De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 december 2022
20/2065 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 april 2020, 19/2604 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft op 3 januari 2022 het primaire besluit van 28 november 2018 ingetrokken.
Bij brief van 16 januari 2022 heeft mr. J.P.C.M. van Es namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft in zijn reactie van 9 februari 2022 aangegeven het niet onredelijk te achten dat het in de proceskosten wordt veroordeeld.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het college met het intrekken van het besluit van 28 november 2018 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.518,- in beroep en € 759,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2022.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) D. van der Boom