In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding van legeskosten voor de verlenging van een gehandicaptenparkeerkaart. Appellant, een voormalig politieambtenaar die arbeidsongeschikt is geraakt door PTSS, had eerder schadevergoeding ontvangen van de korpschef van politie. Hij verzocht de korpschef om vergoeding van legeskosten van € 34,52, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de korpschef op grond van de zorgplicht aansprakelijk was voor de legeskosten.
De Raad oordeelde dat de korpschef de aansprakelijkheid voor de restschade als gevolg van de beroepsziekte had erkend. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan een zorgplicht heeft tegenover de ambtenaar en dat deze zorgplicht ook schadevergoeding kan inhouden, zelfs als rechtspositionele regelingen daar niet expliciet in voorzien. De Raad concludeerde dat de korpschef niet had aangetoond dat hij zijn zorgplicht was nagekomen en dat de legeskosten in dit geval vergoed moesten worden.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Raad verklaarde het beroep gegrond. De korpschef werd verplicht om de legeskosten van € 34,52 aan appellant te vergoeden, en daarnaast werd de korpschef veroordeeld in de kosten van rechtsbijstand van appellant tot een totaalbedrag van € 4.118,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 december 2022.