ECLI:NL:CRVB:2022:2600
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank
Op 1 december 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/2649 AOW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep ingesteld door appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. P.R. Slier, tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2021, waarin de Svb een besluit had genomen dat appellante niet beviel.
Namens appellante heeft mr. drs. P.R. Slier het hoger beroep ingesteld, maar op 18 april 2022 heeft hij dit hoger beroep ingetrokken. Tegelijkertijd heeft hij de Raad verzocht om de Svb te veroordelen in de proceskosten. De Svb heeft geen verweerschrift ingediend, maar heeft wel aangegeven akkoord te gaan met de gevraagde proceskostenvergoeding.
De Centrale Raad van Beroep heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb op 14 april 2022 heeft aangegeven dat het bestreden besluit van 26 februari 2020 niet langer wordt gehandhaafd en dat er een nieuwe beslissing op bezwaar zal worden genomen. Hierdoor is appellante tegemoetgekomen in haar bezwaren.
De Raad heeft de Svb veroordeeld in de kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 759,- voor verleende rechtsbijstand. Voor het betaalde griffierecht van € 134,- kan appellante zich rechtstreeks tot de Svb wenden. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2022.