ECLI:NL:CRVB:2022:2598
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van stortingen op bankrekening
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellanten hebben bijstand ontvangen op basis van de Participatiewet (PW) en zijn in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand geconfronteerd met stortingen op de bankrekening van de appellant. Deze stortingen, die plaatsvonden tussen 1 juli 2018 en 31 mei 2019, zijn door het college aangemerkt als inkomsten, wat leidde tot de herziening van de bijstand en een terugvordering van € 4.246,77. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de stortingen op de bankrekening van de appellant als middelen moeten worden aangemerkt. Appellanten voerden aan dat de bedragen geleend waren en dat zij deze niet vrijelijk konden gebruiken, maar de Raad oordeelde dat de stortingen als inkomen moeten worden beschouwd, ongeacht de terugbetalingsverplichting van de lening. De Raad bevestigde dat bijstand aanvullend is en dat het recht op bijstand vervalt wanneer men zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan.
Daarnaast werd de inlichtingenverplichting van appellanten besproken. De Raad oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij tijdig melding hebben gemaakt van de stortingen. De stelling dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen zou hebben, werd eveneens verworpen. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.