ECLI:NL:CRVB:2022:2568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
21 / 4332 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling en afwijzing aanvragen bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante had op 30 januari 2020 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand en op 11 februari 2020 voor de kosten van bewindvoering. De aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven respectievelijk op 12 mei 2020 buiten behandeling gesteld en op 15 april 2020 afgewezen. Het college stelde dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met X, waardoor de inkomensgegevens van X relevant waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Appellante heeft echter geen gegevens van X overgelegd, zelfs niet na een hersteltermijn.

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellante en X in de relevante periode hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden en dat er sprake was van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank oordeelde dat het college niet opnieuw hoefde te onderzoeken of er sprake was van een gezamenlijke huishouding, aangezien de gegevens van X niet waren verstrekt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvragen terecht buiten behandeling waren gesteld en afgewezen.

De gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, waren in wezen gelijk aan die in beroep. De Raad vond de motivering van de rechtbank overtuigend en oordeelde dat appellante geen nieuwe redenen had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

21.4332 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 november 2021, 21/544 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 22 november 2022
Zitting heeft: M. Hillen
Griffier: B. Beerens
Ter zitting is appellante niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.N. van Dijk.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante heeft op 30 januari 2020 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand en op 11 februari 2020 voor de kosten van bewindvoering. De aanvraag van
30 januari 2020 heeft het college op 12 mei 2020 buiten behandeling gesteld en de aanvraag van 11 februari 2020 heeft het college op 15 april 2020 afgewezen.
Bij besluit van 22 januari 2021 heeft het college de bezwaren tegen die twee besluiten ongegrond verklaard. Het college legt daaraan ten grondslag dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met X, omdat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden, in die zin dat appellante en X in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvragen van bijstand voor de verlening daarvan als gehuwden zijn aangemerkt en zij hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dit betekent dat voor beide aanvragen de inkomensgegevens van X relevant zijn om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Nu appellante voor beide aanvragen geen gegevens van X heeft overgelegd, ook niet nadat haar een hersteltermijn was geboden, is de aanvraag van 30 januari 2020 terecht buiten behandeling gelaten en de aanvraag van 11 februari 2020 terecht afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 22 januari 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat is komen vast te staan dat appellante en X in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden op hetzelfde adres. Verder staat vast dat het college ter zake van de eerdere aanvraag om bijzondere bijstand heeft vastgesteld dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Dat was binnen een periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag van 11 februari 2020. Aldus wordt onweerlegbaar een gezamenlijke huishouding aanwezig geacht. Anders dan appellante stelt, hoefde het college niet opnieuw te onderzoeken of zij met X een gezamenlijke huishouding voerde. Omdat de gegevens van X niet zijn verstrekt, heeft het college volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld. De aanvraag is terecht afgewezen.
Met betrekking tot de aanvraag van 30 januari 2020 heeft het college op 25 maart 2020 en 9 april 2020 inkomensgegevens over X opgevraagd en appellante erop gewezen dat als die gegevens niet worden verstrekt dat tot buitenbehandeling stelling van de aanvraag kan leiden. Appellante heeft die gegevens niet of niet tijdig ingeleverd. Omdat sprake is van een gezamenlijke huishouding zijn die gegevens van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand. De aanvraag is terecht buiten behandeling gesteld.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen gelijk aan de gronden in beroep. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daar nog aan toe dat het feit dat appellante redelijkerwijs niet over de gevraagde stukken kon beschikken, omdat X heeft geweigerd daaraan medewerking te verlenen, nog los van het feit dat zij deze stelling niet heeft onderbouwd, voor haar rekening en risico dient te komen.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding bestaat.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) M. Hillen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.