ECLI:NL:CRVB:2022:2568
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buiten behandelingstelling en afwijzing aanvragen bijzondere bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante had op 30 januari 2020 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand en op 11 februari 2020 voor de kosten van bewindvoering. De aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven respectievelijk op 12 mei 2020 buiten behandeling gesteld en op 15 april 2020 afgewezen. Het college stelde dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met X, waardoor de inkomensgegevens van X relevant waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Appellante heeft echter geen gegevens van X overgelegd, zelfs niet na een hersteltermijn.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellante en X in de relevante periode hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hadden en dat er sprake was van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank oordeelde dat het college niet opnieuw hoefde te onderzoeken of er sprake was van een gezamenlijke huishouding, aangezien de gegevens van X niet waren verstrekt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvragen terecht buiten behandeling waren gesteld en afgewezen.
De gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, waren in wezen gelijk aan die in beroep. De Raad vond de motivering van de rechtbank overtuigend en oordeelde dat appellante geen nieuwe redenen had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.