ECLI:NL:CRVB:2022:2455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21 / 552 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand en boete na schending van inlichtingenverplichting

Op 8 november 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de intrekking en terugvordering van bijstand van appellant, alsook de oplegging van een boete. De zaak betreft de schending van de inlichtingenverplichting door appellant, die niet heeft gemeld dat hij sinds 2 juli 2019 niet langer op het uitkeringsadres verbleef. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden, wat leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 1.695,21, alsook een boete van € 847,60.

De Centrale Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het college al eerder op de hoogte was van zijn gewijzigde woonsituatie. Appellant had geen gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats na de ontruiming van zijn woning en zijn beroep op bijzondere omstandigheden werd verworpen. De Raad oordeelde dat de opgelegde boete evenredig was aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.552 PW-PV, 21/1438 PW-PV

Datum uitspraak: 8 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2021, 20/2773 (aangevallen uitspraak 1) en 26 maart 2021, 20/5073 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)
Zitting heeft: M. Hillen
Griffier: Y.S.S. Fatni
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.A. Kremer.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaken om intrekking van bijstand, terugvordering van bijstand tot een bedrag van € 1.695,21 en een boete van € 847,60. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij met ingang van 2 juli 2019 niet langer woonde op het adres X te [woonplaats] (uitkeringsadres). Voor de boete is het college uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
Intrekking en terugvordering (21/552 PW)
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Niet in geschil is dat de woning van appellant na daartoe strekkend verstekvonnis op 2 juli 2019 is ontruimd en dat appellant daarmee feitelijk niet langer op het uitkeringsadres verbleef. Dat appellant nadien naar eigen zeggen nog in [woonplaats] verbleef, dat zijn verblijfplaats volgens hem niet alleen afhankelijk is van de inschrijving in de basisregistratie personen en al wat appellant overigens ter bestrijding van schending van de inlichtingenverplichting heeft aangevoerd, laat onverlet dat zijn woonsituatie met ingang van 2 juli 2019 was gewijzigd en dat hij dit niet heeft gemeld bij het college. De stelling dat het college reeds eerder op de hoogte was van het feit dat appellant met ingang van 2 juli 2019 niet meer op het uitkeringsadres woonde, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft appellant in bezwaar noch in beroep en hoger beroep gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats na de ontruiming van zijn woning op
2 juli 2019. Het beroep van appellant op bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht slaagt niet, reeds omdat sprake is van een verplichting tot intrekking en terugvordering.
Tegen de terugvordering heeft appellant geen zelfstandige gronden voorgedragen.
Boete (21/1438 PW)
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college heeft aangetoond dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij vanaf
2 juli 2019 niet meer op het uitkeringsadres verbleef. Het college is bij het bepalen van de hoogte van de boete terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Appellant heeft geen individuele omstandigheden aannemelijk gemaakt die leiden tot verminderde verwijtbaarheid. Wat appellant heeft aangevoerd over zijn persoonlijke omstandigheden biedt geen steun voor het oordeel dat het niet uit eigen beweging melden van zijn gewijzigde woonsituatie hem niet of in verminderde mate kan worden verweten.
De opgelegde boete is, anders dan appellant aanvoert, evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over appellant gebleken omstandigheden.
Dit betekent dat de hoger beroepen niet slagen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y.S.S. Fatni (getekend) M. Hillen
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep