ECLI:NL:CRVB:2022:2374
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag ouderdomspensioen op grond van de AOW met betrekking tot huwelijkse tijdvakken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1954, had op 10 juli 2020 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, welke aanvraag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 6 augustus 2020 was afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante niet verzekerd was voor de AOW en niet in aanmerking kwam voor een ouderdomspensioen op basis van huwelijkse tijdvakken, zoals bedoeld in artikel 21 van het NMV. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Appellante stelde dat zij recht had op een AOW-pensioen vanaf het overlijden van haar echtgenoot in 2017, omdat zij geen inkomen had. De Svb handhaafde echter het standpunt dat appellante geen aanspraak kon maken op een AOW-pensioen. De Raad oordeelde dat appellante geen zelfstandig recht had op een ouderdomspensioen, aangezien zij nooit in Nederland had gewoond of gewerkt en dat er geen huwelijkse tijdvakken waren, omdat zij pas in 1980 met haar echtgenoot was getrouwd, terwijl hij verzekerd was voor de AOW in de periode van 12 maart 1969 tot 12 maart 1970.
De Raad concludeerde dat, hoewel appellante mogelijk in een moeilijke financiële situatie verkeert door het wegvallen van het AOW-pensioen na het overlijden van haar echtgenoot, dit niet betekent dat de Svb haar een AOW-pensioen zou moeten toekennen waar zij geen recht op heeft. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.