ECLI:NL:CRVB:2022:2374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
21 / 3939 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ouderdomspensioen op grond van de AOW met betrekking tot huwelijkse tijdvakken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1954, had op 10 juli 2020 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, welke aanvraag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 6 augustus 2020 was afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante niet verzekerd was voor de AOW en niet in aanmerking kwam voor een ouderdomspensioen op basis van huwelijkse tijdvakken, zoals bedoeld in artikel 21 van het NMV. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellante stelde dat zij recht had op een AOW-pensioen vanaf het overlijden van haar echtgenoot in 2017, omdat zij geen inkomen had. De Svb handhaafde echter het standpunt dat appellante geen aanspraak kon maken op een AOW-pensioen. De Raad oordeelde dat appellante geen zelfstandig recht had op een ouderdomspensioen, aangezien zij nooit in Nederland had gewoond of gewerkt en dat er geen huwelijkse tijdvakken waren, omdat zij pas in 1980 met haar echtgenoot was getrouwd, terwijl hij verzekerd was voor de AOW in de periode van 12 maart 1969 tot 12 maart 1970.

De Raad concludeerde dat, hoewel appellante mogelijk in een moeilijke financiële situatie verkeert door het wegvallen van het AOW-pensioen na het overlijden van haar echtgenoot, dit niet betekent dat de Svb haar een AOW-pensioen zou moeten toekennen waar zij geen recht op heeft. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3939 AOW

Datum uitspraak: 28 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2021, 21/1353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren in 1954 en is op [datum huwelijk] 1980 getrouwd met de heer [naam echtgenoot] (echtgenoot), geboren in 1932. De echtgenoot is op [datum overlijden] 2017 overleden. Appellante heeft op 10 juli 2020 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. In een besluit van 6 augustus 2020 heeft de Svb de aanvraag afgewezen.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is ongegrond verklaard in een besluit van 7 december 2020 (bestreden besluit). De reden daarvan is dat appellante niet verzekerd is geweest voor de AOW en ook niet in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen op basis van huwelijkse tijdvakken in de zin van artikel 21 van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 34, hierna: NMV (oud)) en het op 1 november 2004 in werking getreden wijzigingsverdrag van 30 september 1996 (Trb. 1996, 298, Trb. 2004, 274).
2. In de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante niet verzekerd is geweest voor de AOW.
3.1.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij vanaf het overlijden van haar echtgenoot recht heeft op een pensioen ingevolge de AOW. Zij wijst erop dat zij geen inkomen heeft.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat terecht is vastgesteld dat appellante geen aanspraak kan maken op een AOW-pensioen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of appellante recht heeft op ouderdomspensioen op grond van de AOW.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante geen zelfstandig recht heeft op een ouderdomspensioen op grond van de AOW. Appellante heeft in hoger beroep niet betwist dat zij nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
4.3.
De Svb heeft vastgesteld dat geen sprake is van huwelijkse tijdvakken als bedoeld in artikel 21 van het NMV, omdat appellante nog niet met de echtgenoot was getrouwd in de periode van 12 maart 1969 tot 12 maart 1970; de periode waarin de echtgenoot verzekerd is geweest voor de AOW. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante eerst in 1980 is getrouwd. Daarom heeft appellante geen aanspraak op ouderdomspensioen op basis van huwelijkse tijdvakken als bedoeld in artikel 21 van het NMV.
4.4.
Voorstelbaar is dat appellante door het wegvallen van het AOW-pensioen na het overlijden van haar echtgenoot in een moeilijke financiële positie is komen te verkeren. Dit betekent echter niet dat de Svb appellante een AOW-pensioen zou moeten toekennen dat haar op grond van de AOW en het NMV niet toekomt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2022.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par E.E.V. Lenos en présence de E.P.J.M. Claerhoudt en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 28 octobre 2022.