ECLI:NL:CRVB:2022:2262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
21 / 4510 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering suppletie op grond van de Suppletieregeling en verzoek om schadevergoeding

Op 20 oktober 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de terugvordering van een te veel ontvangen suppletie-uitkering door appellante, die in 2009 eervol ontslag kreeg vanwege ziekte. De staatssecretaris van Defensie had in 2011 vastgesteld dat appellante over een periode van vier maanden te veel suppletie had ontvangen, wat leidde tot een terugvordering van € 10.214,50. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 26 november 2020.

Tijdens de zitting op 8 september 2022 heeft appellante betoogd dat het terugvorderingsbedrag te hoog is, omdat er ten onrechte van 14 maanden suppletie is uitgegaan in plaats van 13 maanden. De Raad oordeelde echter dat appellante niet met verifieerbare stukken heeft aangetoond dat de berekening van de staatssecretaris onjuist was. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat zij onterecht door de Belastingdienst als fraudeur is bestempeld, maar de Raad stelde vast dat dit buiten de reikwijdte van de huidige procedure valt.

De Raad heeft ook het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen, omdat het geschil enkel betrekking had op de hoogte van de terugvordering. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De proceskosten worden niet vergoed, omdat er geen aanleiding voor is. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

21.4510 AW

Datum uitspraak: 20 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 november 2021, 21/427 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam] , hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door [naam] . De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. de Hoop.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft de staatssecretaris aan appellante met ingang van 1 juli 2009 eervol ontslag verleend, omdat zij uit hoofde van een ziekte of een gebrek ongeschikt bevonden is voor de verdere vervulling van de militaire dienst. Bij besluit van 12 maart 2010 is aan appellante met ingang van 1 juli 2009 een uitkering ingevolge de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie (Suppletieregeling) toegekend als aanvulling op haar werkloosheidsuitkering.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 17 mei 2011 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen appellante met ingang van 1 juli 2009 een IVA-uitkering toegekend. Appellante heeft vervolgens verzocht om haar suppletie-uitkering stop te zetten, wat ook is gebeurd. Bij besluit van 10 augustus 2011 heeft het ABP aan appellante met ingang van 1 juli 2009 een arbeidsongeschiktheidspensioen toegekend.
1.3.
Bij besluit van 17 november 2011 is vastgesteld dat aan appellante over de maanden april 2011 tot en met september 2011 een bedrag van € 10.214,50 te veel aan suppletieuitkering is verleend en is dit bedrag van appellante teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Naar aanleiding van de hoorzitting is besloten om het bezwaar aan te houden totdat het ABP op het herkeuringsverzoek van appellante heeft beslist.
1.4.
Bij besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het
bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 november 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tijdens de behandeling op zitting bij de Raad heeft appellante bevestigd dat niet meer in geschil is dat de staatssecretaris op grond van artikel 4 van de Suppletieregeling de ten onrechte betaalde suppletie van haar mocht terugvorderen. Appellante heeft betoogd dat het bedrag van de terugvordering te hoog is. Volgens appellante is er ten onrechte van uitgegaan dat de suppletie-uitkering 14 maanden is uitbetaald in plaats van 13 maanden. Daarom is het terugvorderingsbedrag € 435,- te hoog. Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft bij de uitnodiging van de hoorzitting een bijlage gevoegd waarin een specificatie van de terugvordering per maand is gegeven. Appellante heeft niet met verifieerbare stukken onderbouwd dat over 13 maanden in plaats van 14 maanden teveel suppletie is betaald.
4.2.
Appellante heeft betoogd dat zij ten onrechte door de Belastingdienst is bestempeld als fraudeur. Dat komt volgens appellante doordat WWplus, de uitvoeringsinstantie, de terugvordering als negatief inkomen heeft ingevuld op de belastingaangifte van 2011. Zoals ook tijdens de zitting is besproken, gaat het in deze procedure om een geschil tussen de staatssecretaris en appellante over de (hoogte van de) terugvordering. Het betoog van appellante dat zij ten onrechte door de Belastingdienst is bestempeld als fraudeur kan daarom niet in deze procedure worden beoordeeld.
4.3.
Appellante heeft verder betoogd dat er sinds september 2020 een procedure bij het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening, sectie Claims loopt in het kader van de Uitvoeringsregeling Volledige Schadevergoeding en dat de onderhavige terugvordering met het op grond van deze regeling toe te kennen schadebedrag moet worden verrekend. Ook dit betoog slaagt niet. Het gaat in deze procedure om de hoogte van de terugvordering en niet om de wijze van invorderen. De staatssecretaris heeft tijdens de zitting ook toegelicht dat appellante bij de invordering aan de staatssecretaris kan verzoeken om het bedrag te verrekenen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat het door betrokkene ingediende verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling van vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2022.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S.N. de Groot