ECLI:NL:CRVB:2022:2232
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van WW-uitkering na ziekte en Furlough-regeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een WW-uitkering aanvroeg na een periode van ziekte en deelname aan de Furlough-regeling in het Verenigd Koninkrijk. De verzoeker was in dienst bij een organisatie in Londen en had een ernstige ziekte ondergaan, waarvoor hij tijdelijk ongeschikt was om te werken. Na zijn terugkeer naar Nederland heeft hij een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, die door het Uwv werd afgewezen op de grond dat hij niet voldeed aan de referte-eis van de WW, omdat hij in de weken voorafgaand aan zijn werkloosheid ziek was en Statutory Sick Pay (SSP) ontving.
De rechtbank had eerder het beroep van de verzoeker gegrond verklaard en bepaald dat hij recht had op een WW-uitkering, maar het Uwv ging in hoger beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verzoeker in de weken waarin hij SSP ontving, om andere redenen dan ziekte niet had gewerkt. Hierdoor was er geen redelijke mate van waarschijnlijkheid dat de verzoeker aanspraak zou maken op de uitbetaling van een WW-uitkering. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat hij in de relevante weken niet had gewerkt vanwege de Covid-19-pandemie.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de verzoeker om bewijs te leveren dat hij in de maanden maart, april en mei 2020 uitsluitend vanwege de pandemie niet had gewerkt. De voorzieningenrechter gaf aan dat de verzoeker in de gelegenheid werd gesteld om binnen acht weken na de uitspraak aanvullende stukken aan te leveren ter ondersteuning van zijn claim.