ECLI:NL:CRVB:2022:2117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
21/4581 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 4 oktober 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/4581 PW. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. Car, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2021. In de aanloop naar de uitspraak is appellante herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 134,- tijdig te betalen. Ondanks een beroep op betalingsonmacht, heeft appellante niet voldaan aan de eisen die gesteld zijn voor het indienen van een dergelijk beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de gemachtigde van appellante niet tijdig de gevraagde informatie heeft verstrekt, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 4 oktober 2022
21/4581 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2021, 21/3438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I. Car, advocaat, hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 1 januari 2022 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven. In die brief is voorts gewezen op de mogelijkheid om een beroep te doen op betalingsonmacht en op de criteria die gelden voor het aannemen van betalingsonmacht.
Bij brief van 14 januari 2022 heeft de gemachtigde van appellante namens appellante een beroep gedaan op betalingsonmacht, omdat het griffierecht niet kan worden betaald.
In reactie op zijn brief van 14 januari 2022 is de gemachtigde van appellante bij brief van 17 januari 2022 een verklaring toegezonden, met het verzoek deze verklaring door appellante te laten invullen en binnen twee weken te retourneren. Daarbij is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens. In een begeleidende brief van gelijke datum is ook appellante gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van betalingsonmacht en op de gevolgen van het niet compleet of tijdig retour sturen van het formulier en de gevraagde gegevens.
Bij brief van 3 juni 2022 is aan de gemachtigde van appellante meegedeeld dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen omdat zij niet (op tijd) heeft voldaan het verzoek om informatie te verstrekken. Daarbij is meegedeeld dat de gemachtigde van appellante een (nieuwe) nota/herinnering griffierecht zal ontvangen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn ertoe kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. Dat betekent dat het beroep niet-inhoudelijk wordt behandeld.
Bij aangetekende brief van 9 juni 2022 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de gemachtigde van appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van A.F. Hulskes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) A.F. Hulskes
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.