ECLI:NL:CRVB:2022:2112
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake Tozo-uitkering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant niet binnen de wettelijke termijn van zes weken beroep had ingesteld, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant had op 25 maart 2020 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en ontving een voorschot van € 1.500,-. Echter, zijn aanvragen voor de maanden juni tot en met september 2020 werden afgewezen omdat zijn inkomen te hoog was voor een Tozo-uitkering. Het college verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond en niet-ontvankelijk voor de terugvordering van het voorschot.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het college niet de juiste SBI-nummers heeft gehanteerd en dat hij door de coronapandemie in financiële problemen verkeert. De Raad heeft appellant gevraagd om zijn standpunt te verduidelijken, maar kwam tot de conclusie dat de redenen die appellant aanvoerde niet voldoende waren om de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep te rechtvaardigen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.