ECLI:NL:CRVB:2022:2112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
21/2824 TOZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake Tozo-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant niet binnen de wettelijke termijn van zes weken beroep had ingesteld, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant had op 25 maart 2020 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en ontving een voorschot van € 1.500,-. Echter, zijn aanvragen voor de maanden juni tot en met september 2020 werden afgewezen omdat zijn inkomen te hoog was voor een Tozo-uitkering. Het college verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond en niet-ontvankelijk voor de terugvordering van het voorschot.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het college niet de juiste SBI-nummers heeft gehanteerd en dat hij door de coronapandemie in financiële problemen verkeert. De Raad heeft appellant gevraagd om zijn standpunt te verduidelijken, maar kwam tot de conclusie dat de redenen die appellant aanvoerde niet voldoende waren om de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep te rechtvaardigen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

21 2824 TOZO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 juni 2021, 20/3696 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 27 september 2022

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft appellant schriftelijk vragen gesteld, waarop hij heeft gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 25 maart 2020 bij het college voor de maanden maart tot en met mei 2020 een aanvraag om algemene bijstand op grond van de eerste Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1) ingediend. Bij besluit van 1 april 2020 heeft het college hem een voorschot van € 1.500,- verleend. In juni 2020 heeft appellant bij het college voor de maanden juni tot en met september 2020 een aanvraag ingediend om algemene bijstand op grond van de tweede Tozo-regeling (Tozo 2). Appellant heeft daarbij opgegeven dat hij in maart, april en mei 2020 een WIA-uitkering heeft ontvangen van € 1.560,- per maand en dat die uitkering ook na mei 2020 nog doorloopt.
1.2.
Bij besluit van 25 juni 2020 heeft het college de beide in 1.1 genoemde aanvragen van appellant afgewezen op de grond dat het inkomen van appellant te hoog is om aanspraak te kunnen maken op een Tozo-uitkering. Bij besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant voor zover dat ziet op de afwijzing van de aanvragen om de Tozo-uitkeringen ongegrond verklaard en voor zover het ziet op de terugvordering van het verleende voorschot heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Op 12 december 2020 heeft appellant beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de termijn voor het indienen van het beroep op grond van artikel 6:7 van de Awb zes weken bedraagt en de rechtbank het beroepschrift op 21 december 2020 heeft ontvangen. Daarmee heeft appellant niet binnen de termijn van zes weken beroep ingesteld. Wat appellant naar voren heeft gebracht aan redenen waarom hij te laat beroep heeft ingesteld kan naar oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant het volgende aangevoerd.
a. Het college heeft niet de juiste SBI-nummers van zijn onderneming gehanteerd.
b. Het college heeft niet tijdig beslist over de Tozo regeling.
c. In het aanvraagformulier voor een Tozo-uitkering is opgenomen dat de inkomsten moeten liggen onder het sociaal minimum. Appellant komt door zijn WIA-uitkering niet in aanmerking voor een andere regeling en hij heeft door de coronapandemie geen omzet meer maar wel kosten.
4.2.
De Raad heeft appellant schriftelijk verzocht om toe te lichten waarom hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank dat zijn beroep vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is. In reactie daarop heeft appellant een kopie van het eerder ingediende hoger-beroepschrift en het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank overgelegd en daar naar verwezen. De Raad stelt vast dat appellant ter zitting bij de rechtbank naar voren heeft gebracht dat hij te laat beroep heeft ingesteld omdat hij in die periode het overzicht kwijt was. Dit kwam mede omdat de afwijzing van zijn aanvraag voor de Tozo 1 en Tozo 2 lang heeft geduurd.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat wat appellant heeft aangevoerd niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om binnen zes weken na het bestreden besluit beroep in te stellen. Voor zover hij daar al door omstandigheden niet toe in staat was, had hij een derde kunnen verzoeken dit voor hem te doen. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico. Dit betekent dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad komt daarom niet toe aan een oordeel over de inhoudelijke gronden, zoals samengevat in 4.1, die appellant tegen dit besluit naar voren heeft gebracht.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.E. Mink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2022.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.E. Mink