ECLI:NL:CRVB:2022:2054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
21/4227 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Het hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant had een griffierecht van € 134,- verschuldigd, en was herhaaldelijk gewezen op de noodzaak om dit bedrag tijdig te voldoen. Ondanks een beroep op betalingsonmacht, werd het formulier niet op tijd ingediend, waardoor de Raad geen mogelijkheid had om het beroep op betalingsonmacht in behandeling te nemen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in verzuim is geweest en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 september 2022
21/4227 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
21 oktober 2021, 21/3318 en 21/3977 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 8 december 2021 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 4 januari 2022 heeft appellant een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 17 januari 2022 is appellant gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Appellant is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Het formulier is niet binnen de gestelde termijn door de Raad ontvangen.
Bij aangetekende brief van 8 februari 2022 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden. De brief is retour ontvangen door Raad onder de vermelding dat deze niet is afgehaald.
Bij brief van 9 februari 2022 is het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Aan appellant is meegedeeld dat hij een (nieuwe) herinnering griffierecht ontvangt met het verzoek het griffierecht binnen de in de herinnering gesteld termijn te betalen. Voorts is appellant erop gewezen dat het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht ertoe kan leiden dat de rechter zijn beroep niet-ontvankelijk verklaart.
Op 17 februari 2022 is het ingevulde formulier alsnog door de Raad ontvangen. Bij brief van 24 februari 2022 is, onder verwijzing naar de brief van 9 februari 2022, aan appellant medegedeeld dat het formulier ruim buiten de gestelde termijn aan de Raad is toegezonden en dat de beslissing om het beroep op betalingsonmacht niet in behandeling te nemen, wordt gehandhaafd. Aan appellant is verzocht het griffierecht tijdig te voldoen. Voorts is hij erop gewezen dat als hij het griffierecht niet binnen de gesteld termijn betaalt, hij er rekening mee moet houden dat het hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
Bij aangetekende brief van 30 april 2022 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden. De brief is retour ontvangen door Raad onder de vermelding dat deze niet is afgehaald.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) D. van der Boom
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.