ECLI:NL:CRVB:2022:1738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
20/2428 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in hoger beroep inzake bijzondere bijstand en persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam inzake haar aanvraag voor bijzondere bijstand in verband met de kosten van beheer van haar persoonsgebonden budget (pgb). De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 juli 2022 uitspraak gedaan. Appellante had het hoger beroep ingetrokken na een gewijzigde beslissing van het college op 31 mei 2022, maar verzocht tegelijkertijd om vergoeding van de proceskosten. De Raad overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten als het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Echter, in dit geval was er geen sprake van onrechtmatigheid aan de zijde van het college, waardoor het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De Raad stelt vast dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij was aangewezen op zorg in de vorm van een pgb, wat de reden was voor de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand. De Raad concludeert dat appellante de kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep had kunnen vermijden indien zij eerder de benodigde informatie van haar behandelend psychiater had overgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om voldoende bewijs te leveren voor hun claims.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 juli 2022
20/2428 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2020, 19/6151 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Op 31 mei 2022 heeft het college een gewijzigde beslissing op het bezwaar genomen.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 14 juni 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Artikel 8:75, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat de rechtbank bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De Raad stelt vast dat appellante het hoger beroep heeft ingetrokken omdat het college met de nieuwe beslissing op bezwaar van 31 mei 2022 volledig aan haar beroep is tegemoetgekomen. Het college voert in verweer aan dat voor een vergoeding van de door appellante gemaakte kosten in bezwaar en de proceskosten in beroep en hoger beroep geen aanleiding bestaat, nu de reden voor de afwijzing van de gevraagde bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van beheer van haar persoonsgebonden budget (pgb) was dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij was aangewezen op zorg in de vorm van een pgb zodat de kosten van beheer niet zijn aan te merken als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. Eerst in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep ongegrond is verklaard, heeft appellante door overlegging van een verklaring van haar behandelend psychiater aannemelijk gemaakt dat zij is aangewezen op zorg in de vorm van een pgb in plaats van zorg in natura.
De Raad volgt het college in dit verweer en merkt daarbij nog het volgende op. Bij de aanvraag om bijzondere bijstand van appellante rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat zij is aangewezen op zorg in de vorm van een pgb op appellante. Indien appellante bij haar aanvraag om bijstand de informatie van haar behandelend psychiater, waar zij al geruime tijd in behandeling is, had overgelegd dan had appellante de door haar gemaakte kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep niet hoeven maken. Er is geen sprake van aan het college te wijten onrechtmatigheid waardoor het verzoek van appellante om het college te veroordelen in de kosten in bezwaar en de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep dient te worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2022.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) B. van Dijk