ECLI:NL:CRVB:2022:1715

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
CRvB 21/4312 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2022 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellant. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, maar had het verschuldigde griffierecht van € 134,- niet binnen de gestelde termijn betaald. De Raad heeft appellant herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks meerdere verzoeken om vrijstelling van het griffierecht, heeft appellant niet de benodigde financiële gegevens van zijn fiscale partner overgelegd, wat essentieel was voor de beoordeling van zijn verzoek om vrijstelling. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in verzuim is geweest en dat het hoger beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk is. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. De beslissing is genomen zonder verdere inhoudelijke behandeling van de zaak, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 juli 2022
21/4312 PW, 21/4313 PW, 21/4314 PW, 21/4315 PW, 21/4316 PW, 21/4317 PW, 21/4318 PW, 21/4319 PW, 21/4320 PW, 21/4321 PW, 21/4322 PW, 21/4323 PW, 21/4324 PW, 21/4325 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 november 2022, 20/3843, 20/3844, 20/3845, 20/1912, 20/3926, 21/1847, 21/1949, 20/4205, 20/4206, 20/3705, 20/4138, 21/3470, 21/3472, 21/3473, 21/3659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 11 december 2021 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 15 december 2021 heeft appellant een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Op 19 januari 2022 heeft de Raad appellant op het volgende gewezen aangezien er meerdere hoger beroepen zijn ingesteld:
“U hebt onlangs meerdere hoger beroepen ingesteld. In dat kader hebt u op 15 december 2021 verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht.
Uit hoofde van een andere procedure bij de Raad is bekend dat u bent gehuwd. Dit betekent dat voor een beoordeling van uw verzoek ook de financiële gegevens van uw fiscale partner van belang zijn. Het is daarom belangrijk om die gegevens te verschaffen. Anders kan uw verzoek niet worden beoordeeld. Indien u inmiddels niet meer bent gehuwd, dien u dit te onderbouwen met een rechterlijke vonnis waaruit de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed blijkt.
In een eerdere, nog lopende procedure hebt u verschillende feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan u meent dat u als alleenstaande moet worden gezien. Die feiten en omstandigheden hebben echter niet tot een ander inzicht geleid. Dit betekent dat voor een juiste beoordeling van uw verzoek u de gegevens van uw fiscale partner dient te overleggen.
U krijgt daarom een termijn van drie weken vanaf de verzenddatum van deze brief om alsnog de gegevens van uw fiscale partner over te leggen.
U kunt er echter ook voor kiezen om alsnog het griffierecht te voldoen. Voor de zaken 21/4312 PW tot en met 21/4325 PW en 21/4327 ONBEK zal eenmaal griffierecht worden geheven. U ontvangt hierover binnenkort een herinnering. Hierin staat precies op welke wijze u het griffierecht kunt betalen en binnen welke termijn. Het is belangrijk dat u goed op de termijnen let en op tijd het griffierecht betaalt.
Als u binnen de hiervoor genoemde termijn de gevraagde gegevens van uw fiscale partner niet overlegt óf het griffierecht niet binnen de daarvoor gegeven termijn betaalt, dan moet u er rekening mee houden dat de Raad uw verzoek om vrijstelling van het griffierecht zal afwijzen en uw zaken niet inhoudelijk zal behandelen”.
Bij aangetekende brief van 21 januari 2022 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 3 februari 2022 geeft appellant wederom aan dat hij geen inkomen en of vermogen heeft en daarom niet in staat is om het griffierecht te betalen. Daarbij verzoekt appellant wederom om vrijstelling voor betaling van de griffierechten. Tevens verwijst appellant naar een brief van zijn ex-partner en naar recente inkomensgegevens.
Bij brief van 25 februari 2022 heeft de Raad het volgende meegedeeld:
“Bij brief van 3 februari 2022 hebt u gereageerd op de brief van de Raad van 19 januari 2022. In die brief is, kort gezegd, aan u medegedeeld dat u:
- alsnog de gegevens van uw fiscale partner moet overleggen, óf
- dat u het griffierecht moet voldoen.
Bij uw brief van 3 februari 2022 hebt u nieuwe stukken overgelegd op grond waarvan u meent dat u - in het kader van uw beroep op betalingsonmacht – als alleenstaande dient te worden aangemerkt. Deze stukken brengen geen verandering in het verzoek dat eerder aan u is gedaan en welk verzoek in de vorige alinea van deze brief is herhaald.
U bent er eerder ook op gewezen dat wanneer u de gevraagde gegevens van uw fiscale partner niet binnen de daarvoor gegeven termijn overlegt óf het griffierecht niet binnen de daarvoor gegeven termijnen betaalt, u er rekening mee moet houden dat de Raad uw zaken niet inhoudelijk zal behandelen”.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2022.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) P.A.M. Hulsdouw
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
IvR