ECLI:NL:CRVB:2022:1713
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Leiden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 augustus 2020, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden niet-ontvankelijk is verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet en had op 18 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Deze aanvraag werd door het college afgewezen. Appellant diende vervolgens een aanvraag in voor bijzondere bijstand, die gedeeltelijk werd toegekend, maar later weer werd herzien en teruggevorderd. Het college verklaarde de bezwaren van appellant tegen de eerdere besluiten kennelijk niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding.
De rechtbank bevestigde de beslissing van het college en oordeelde dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank hem een schadevergoeding had moeten toekennen, maar dit argument werd verworpen. De rechtbank had terecht geen oordeel gegeven over de afwijzing van het verzoek van appellant, omdat het bezwaar tegen het eerste besluit niet tijdig was ingediend. Ook het argument dat appellant niet ter zitting kon verschijnen vanwege ziekte werd niet gehonoreerd, aangezien hij niet tijdig om uitstel had verzocht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.