ECLI:NL:CRVB:2022:1711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
21/3828 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen e-mailbericht van staatssecretaris inzake functiewaardering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een gewezen militair ambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen een e-mailbericht van de staatssecretaris van Defensie, waarin uitleg werd gegeven over de functiewaardering van zijn functie. De staatssecretaris had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het e-mailbericht volgens hem geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had deze beslissing van de staatssecretaris bevestigd.

De Raad oordeelde dat het e-mailbericht van 28 oktober 2019 geen publiekrechtelijke rechtshandeling bevatte en niet gericht was op rechtsgevolg. Het bericht gaf enkel een nadere uitleg over een eerder genomen besluit van 15 maart 2019, waarin de functiewaardering was aangepast. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er geen sprake was van een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De inhoudelijke beroepsgronden van de appellant werden niet verder besproken, aangezien de niet-ontvankelijkheid al vaststond.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3828 MAW

Datum uitspraak: 21 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 september 2021, 20/4322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Nummerdor-Buijs hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Nummerdor-Buijs. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. van der Weijden en W.H. Talma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 12 juni 2014 is aan appellant met ingang van 22 juni 2015 tot 1 maart 2019 de functie toegewezen van [functie] (functienummer 514375). Deze functie was in de rang van luitenant ter zee [rang] (LTZ2).
1.2.
Op 15 november 2018 is appellant met ingang van 1 maart 2019 functioneel leeftijdsontslag verleend.
1.3.
Uit een (interne) nota van 15 maart 2019 van het Hoofd Personeel & Organisatie KM (Hoofd P&O KM) voor de Commandant Zeestrijdkrachten blijkt dat naar aanleiding van een voorstel tot het aanpassen van de taken van de functie [functie] de functiebeschrijving is aangepast en van een waardering is voorzien die overeenkomt met het rangniveau van luitenant ter zee [rang] oudste categorie (LTZ2 OC). De aangepaste functie is met ingang van 1 maart 2019 definitief vastgesteld.
1.4.
Tijdens de Wereldhavendagen in september 2019 heeft appellant vastgesteld dat een oudcollega de rangonderscheiding van LTZ2 OC droeg. Appellant heeft naar aanleiding daarvan contact opgenomen met een lid van de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM). Bij e-mailbericht van 28 oktober 2019 heeft een kolonel namens de staatssecretaris aan het door appellant ingeschakelde lid van de VBM dit nader toegelicht. Onder meer is verwezen naar de nota van 15 maart 2019. Appellant heeft tegen dit emailbericht bezwaar gemaakt. Appellant wil hiermee bereiken dat hij met terugwerkende kracht tot 31 januari 2019 wordt bevorderd naar LTZ2 OC met de daarbij behorende hogere salarisschaal.
1.5.
Bij besluit van 13 mei 2020 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar nietontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat in het e-mailbericht van 28 oktober 2019 het Hoofd P&O KM uiteenzet waarom de functie van [functie] op het niveau van LTZ2 OC is gewaardeerd per 15 maart 2019 en niet vanaf een eerder moment. Per abuis is in het e-mailbericht niet vermeld dat het om een nieuwe functie ging met een nieuwe functiebeschrijving. Ook wordt in het bestreden emailbericht beschreven dat op 15 maart 2019 door het Hoofd P&O KM het besluit is genomen om deze functie per diezelfde datum te waarderen op het niveau van LTZ2 OC. Omdat in het e-mailbericht een nadere uitleg wordt gegeven over een al eerder genomen besluit, is het niet gericht op rechtsgevolg. Omdat het e-mailbericht daarmee volgens de staatssecretaris geen publiekrechtelijke rechtshandeling bevat, is het geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De staatssecretaris heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het e-mailbericht niet kan worden gelijkgesteld met een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb omdat het een schriftelijke herhaling is van een rechtstoestand die al op 15 maart 2019 tot stand is gekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het bezwaar tegen het e-mailbericht van 28 oktober 2019 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en evenmin van een daarmee op grond van artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb gelijk te stellen feitelijke handeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende toegelicht dat in het e-mailbericht een nadere uitleg is gegeven over een al eerder op 15 maart 2019 genomen besluit. Hierdoor is geen verandering gekomen in de rechten van appellant, zodat het e-mailbericht geen publiekrechtelijke rechtshandeling bevat. Het e-mailbericht is van informatieve aard en niet op rechtsgevolg gericht. Aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden van appellant is de rechtbank niet toegekomen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of de staatssecretaris het bezwaar van appellant van 9 december 2019 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het e-mailbericht van 28 oktober 2019 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt en ook niet met een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan worden gelijkgesteld.
4.2.
De Raad overweegt – los van de vraag of appellant een verzoek om herwaardering van zijn functie heeft ingediend – dat het e-mailbericht van 28 oktober 2019 mededelingen van informatieve aard bevat en niet op rechtsgevolg is gericht. In het e-mailbericht wordt een nadere uitleg gegeven over de nota van 15 maart 2019 waaruit blijkt dat de aangepaste functie van [functie] met ingang van 1 maart 2019 definitief is vastgesteld. Het emailbericht is niet gericht op een wijziging in de rechtspositie van appellant als gewezen militair ambtenaar. Het e-mailbericht is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen ingevolge artikel 7:1 en 8:1 van de Awb bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld en evenmin een voor bezwaar en beroep vatbare andere handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (vergelijk de uitspraak van 24 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2400).
4.3.
De conclusie is dat de staatssecretaris het bezwaar tegen het e-mailbericht van 28 oktober 2019 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De inhoudelijke beroepsgrond van appellant behoeft geen bespreking meer.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) L.C. van Bentum