ECLI:NL:CRVB:2022:166
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand alleenstaand en terugvordering voorschot op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellant op 27 maart 2019 een aanvraag ingediend voor bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Op het aanvraagformulier heeft appellant X als medebewoner vermeld, die sinds 29 april 2016 in de basisregistratie personen (BRP) op het adres van appellant staat ingeschreven. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft naar aanleiding van de aanvraag een onderzoek ingesteld en bij brief van 27 maart 2019 appellant gevraagd om aanvullende gegevens. Na een huisbezoek en een gesprek met een medewerker van de gemeente, concludeerde het college dat appellant en X in dezelfde woning hun hoofdverblijf hadden en dat zij een gezamenlijke belastingaangifte hadden gedaan. Hierdoor werd er sprake geacht van een gezamenlijke huishouding, wat leidde tot de afwijzing van de bijstandsaanvraag en de terugvordering van een eerder verstrekt voorschot van € 626,32.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de conclusie dat appellant en X in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden in de woning van appellant. De Raad stelde vast dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat X de belastingaangifte buiten zijn medeweten had gedaan en dat de registratie bij de Belastingdienst bevestigde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht het voorschot had teruggevorderd en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.