ECLI:NL:CRVB:2022:1637
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van niet-gemelde inkomsten uit stortingen
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet. Appellant ontving vanaf 17 mei 2018 bijstand, maar in de periode tot en met 31 januari 2019 zijn er door een vriendin regelmatig bedragen op zijn bankrekening gestort. Deze stortingen, in totaal € 720,-, zijn niet gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Daarnaast zijn er contante stortingen gedaan tot een totaal van € 600,-. Het college heeft, na een heronderzoek, besloten de bijstand over de betreffende periode te herzien en een bedrag van € 836,- terug te vorderen, wat later is verhoogd tot € 1.262,82. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bijschrijvingen geen inkomsten waren, maar vergoedingen voor uitgaven die hij voor zijn vriendin heeft gedaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bijschrijvingen bedoeld waren als vergoeding voor uitgaven. De ingediende bewijsstukken, waaronder een nota en een verklaring van de vriendin, zijn niet voldoende om aan de bewijslast te voldoen. De nota was gedateerd buiten de relevante periode en de verklaring was te vaag. Ook de contante stortingen konden niet worden aangetoond als eigen middelen van appellant. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.